In maart 2019 is een Nederlandse man overleden bij een eenzijdig skiongeval op en naast een piste in Reith im Alpbachtal in Oostenrijk. De piste waar het ongeluk heeft plaatsgevonden, ligt in een skigebied dat door Alpbacher Bergbahn wordt geëxploiteerd. Het slachtoffer had (net als zijn gezin) een dag voor het ongeval aan de kassa van het skigebied een skipas gekocht om gebruik te kunnen maken van de skiliften van Alpbacher Bergbahn.

De nabestaanden van het slachtoffer hebben Alpbacher Bergbahn aansprakelijk gesteld voor de geleden schade en voor de Nederlands rechter gedagvaard. In navolging van de rechtbank heeft het hof zich onbevoegd verklaard om van de vordering kennis te nemen, omdat niet is voldaan aan de vereisten van art. 17 lid 1, onder c, Verordening Brussel I-bis.

Daartegen is door ons kantoor beroep in cassatie ingesteld. Betoogd is onder meer, dat onjuist is het oordeel van het hof dat de activiteiten van Alpbacher Bergbahn naar de aard daarvan alleen in Oostenrijk plaatsvinden en dat het hof een onjuiste interpretatie heeft gegeven aan het arrest van het HvJEU inzake Pammer en Hotel Alpenhof,[1] waarin is overwogen dat het bij de toepassing van art. 17 Verordening Brussel I-bis gaat om de vraag of de ondernemer, blijkens zijn activiteiten, de wil heeft gehad zijn activiteiten op bepaalde lidstaten te richten. Betoogd is onder andere dat dat in deze zaak het geval is: het ligt in de aard van een skigebied dat deze zich richt op internationale toeristen en daarmee ook op Nederlandse toeristen, wat onder meer blijkt uit het feit dat Alpbacher Bergbahn een website onderhield die ook in het Nederlands was te raadplegen.

Volgens A-G Vlas is dat onvoldoende om te kunnen concluderen dat de ondernemer zijn activiteiten (mede) op Nederland richt, zij het dat het feit dat de website de consumenten de mogelijkheid biedt om een andere taal of een andere munteenheid te gebruiken dan gebruikelijk is in de staat waar de ondernemer is gevestigd, wel een aanwijzing vormen voor de wil om met consumenten uit een bepaalde staat te contracteren. Maar het enkele feit dat Alpbacher Bergbahn haar activiteiten (mede) richtte op het buitenland, althans dat het voor buitenlanders (waaronder Nederlanders) mogelijk was om haar website te raadplegen en ter plaatse een skipas aan te schaffen, volstaat nog niet om aan te nemen dat zij haar activiteiten ook specifiek richtte op Nederland. Uit art. 17 lid 1, onder c, Verordening Brussel I-bis volgt dat activiteiten gericht moeten zijn op die lidstaat of op meerdere lidstaten met inbegrip van die lidstaat. Daaruit volgt dat het niet voldoende is dat activiteiten zich richten op het buitenland in het algemeen. Vereist is daarentegen dat de activiteiten zich (mede) richten op de specifieke lidstaat waar de consument woont, of op een specifieke groep (lid)staten, waaronder de lidstaat waar de consument woont en daaraan was volgens de A-G in deze zaak niet voldaan.

De Hoge Raad heeft dat advies gevolgd en heeft het beroep verworpen.

De uitspraak is hier te raadplegen.

[1] HvJEU 7 december 2010, gevoegde zaken C-585/08 en C-144/09.