Eerder berichtte ik over een door ons kantoor namens 133 oud-studenten aanhangig gemaakte cassatiezaak (Advies A-G over terugbetaling hoge kosten deeltijd master Erasmus Universiteit – AantjesZevenberg). De oud-studenten hebben allen in de periode 2009-2018 aan de EUR de twee jaar durende parttime master bedrijfskunde gevolgd. De master bedrijfskunde was specifiek bestemd voor werkenden (“mid-career professionals”). Afhankelijk van het jaar van hun inschrijving hebben de oud-studenten voor het volgen van de master bedrijfskunde rond de € 34.000,– betaald. Het wettelijk collegegeld bedroeg, opnieuw afhankelijk van het jaar van inschrijving, rond de € 2.000,– per jaar. Studenten die al een gefinancierde studie hadden afgerond kon het instellingscollegegeld in rekening worden gebracht. Dit bedroeg rond de € 11.000,– per jaar.
In cassatie hebben wij onder meer betoogd, dat instellingen voor een bekostigde opleiding slechts in specifieke gevallen extra kosten aan studenten in rekening mogen brengen, en dat het op de weg ligt van de instelling die dergelijke extra kosten in rekening wil brengen om (aankomend) studenten duidelijk te informeren over deze kosten, over de onderwijsbenodigdheden en onderwijsvoorzieningen waarop de kosten betrekking hebben, en over het kosteloze alternatief dat daarvoor wordt aangeboden. De EUR had de oud-studenten moeten mededelen dat het bij de master bedrijfskunde om een bekostigde studie ging, dat het op grond van de WHW niet was toegestaan om bedragen boven het reguliere collegegeld in rekening te brengen en dat er goedkopere alternatieven waren. Als de oud-studenten wél juist zouden zijn voorgelicht, zouden zij de overeenkomst met de EUR niet, althans niet onder dezelfde voorwaarden zijn aangegaan en zouden zij zich dan voor het reguliere collegegeld (d.w.z. het wettelijk of instellingscollegegeld) hebben ingeschreven (een beroep op dwaling dus).
De Hoge Raad oordeelt die cassatieklachten gegrond.
Ook slaagde de klacht tegen het oordeel van het hof dat er geen grondslag is voor de toewijzing van een verklaring voor recht dat de EUR jegens de oud-studenten onrechtmatig gehandeld heeft wegens het niet kunnen volgen van een tweede studie tegen het wettelijk collegegeld. Immers zijn de door de EUR aan de oud-studenten in rekening gebrachte bedragen in strijd met de WHW en leveren daarmee een onrechtmatige daad van de EUR jegens de oud-studenten op.
En tenslotte oordeelde de Hoge Raad de klacht gegrond, dat het hof er ten onrechte van is uitgegaan dat de schade van de oud-studenten enkel is gelegen in het niet kunnen volgen van een tweede studie tegen het wettelijk collegegeld. Uit hetgeen de oud-studenten hebben aangevoerd volgt immers dat de schade die zij als gevolg van het handelen van de EUR (mogelijk) hebben geleden, (reeds) bestaat uit de omstandigheid dat zij voor het volgen van de master bedrijfskunde veel meer hebben betaald dan het wettelijk collegegeld.
De uitspraak is hier te raadplegen.