In 1984 is Peeters/Gatzen-vordering door de Hoge Raad in het leven geroepen. Dit is een vordering tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad welke haar grondslag vindt in artikel 6:162 BW. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de bevoegdheid tot het instellen van een Peeters/Gatzen-vordering toekomt aan de curator. De curator kan een Peeters/Gatzen-vordering instellen jegens een derde die betrokken is bij benadeling van de gezamenlijke schuldeisers door de gefailleerde in hun verhaalsmogelijkheden, ook al komt een dergelijke vordering niet aan de gefailleerde zelf toe.[1]

De Peeters/Gatzen-vordering heeft als functie de gezamenlijke schuldeisers van de gefailleerde in de toestand te brengen waarin zij zouden hebben verkeerd, indien de nadelige gedraging van een derde achterwege was gebleven. De boedel wordt derhalve door de betreffende vordering economisch gezien in de positie gebracht, waarin de boedel had moeten zijn. De curator is bevoegd om deze vordering uit te oefenen op basis van de aan hem in artikel 68 lid 1 Fw gegeven taak tot beheer en vereffening van de faillissementsboedel.

In een door ons in cassatie behandelde zaak had de curator in het faillissement van een vennootschap onder firma (vof) een dergelijke vordering tegen de beide vennoten ingesteld.

Wij hebben bepleit dat dat niet kan: een vof is geen rechtspersoon, de vennoten zijn geen bestuurders en art. 18 WvK biedt de schuldeisers van de vof reeds de mogelijkheid de vennoten hoofdelijk aan te spreken, zodat er onvoldoende reden of aanknopingspunten zijn om de Peeters/Gatzen-vordering (naar analogie) toe te passen.

A-G Assink was het daarmee eens en zag ook te weinig aanknopingspunten voor het aannemen van de bevoegdheid van een curator in het faillissement van een vof te ageren tegen vennoten met een Peeters q.q./Gatzen-actie die gebaseerd is op (de verschillende vorderingen die de schuldeisers hebben uit hoofde van) art. 18 WvK. Zóver strekt het toepassingsbereik van deze actie zich niet uit. De ratio van art. 18 WvK is ook niet (mede) gelegen in het toekennen aan de schuldeisers van een vof van specifieke vorderingen tot schadevergoeding jegens een of meer vennoten van die vof vanwege de betrokkenheid van die vennoten bij de benadeling (door die nadien gefailleerde vof) van de gezamenlijke schuldeisers van die vof in hun verhaalsmogelijkheden, aldus de A-G.[2]

De Hoge Raad honoreerde in navolging van de A-G ons verweer en verwierp het cassatieberoep van de curator.

De uitspraak is hier te raadplegen.

[1] HR 14 januari 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4521. Zie ook HR 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF3917,

[2] ECLI:NL:PHR:2024:1064 Parket bij de Hoge Raad.