Recentelijk heeft de rechtbank Rotterdam moeten oordelen over de vraag of de werkgever een aanzegvergoeding verschuldigd was. De kantonrechter maakt hierbij een treffende vergelijking met de fabel van Aesopus en oordeelt dat de werkgever ondanks aanzegging in de arbeidsovereenkomst zelf een aanzegvergoeding verschuldigd is.
Wanneer ben je als werkgever een aanzegvergoeding verschuldigd?
Als sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd moet een werkgever schriftelijk uiterlijk een maand voordat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt de werknemer informeren over of de arbeidsovereenkomst wel of niet wordt voorgezet en onder welke arbeidsvoorwaarden. In het geval de werkgever de werknemer niet een maand voordat de arbeidsovereenkomst informeert over het wel of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst moet de werkgever een vergoeding betalen aan de werknemer. De hoogte van de vergoeding is gelijk aan een bedrag van een maand loon. In het geval de werkgever de werknemer wel informeert, maar korter dan een maand voordat de arbeidsovereenkomst eindigt, is de werkgever een vergoeding verschuldigd naar rato.
Waar gaat deze zaak over?
De werknemer heeft bij de werkgever gewerkt vanaf 19 juli 2022 tot en met 6 mei 2024 op basis van drie aaneengesloten arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. In de arbeidsovereenkomst stond steeds de volgende bepaling:
“De werkgever informeert de werknemer, dat de arbeidsovereenkomst, na het verstrijken van de overeengekomen duur niet zal worden voortgezet (art. 7:668 Burgerlijk Wetboek).”
De laatste arbeidsovereenkomst duurde van 7 mei 2023 tot en met 6 mei 2024. De werkgever beroept zich op voornoemde bepaling in de laatste arbeidsovereenkomst en stelt hiermee te hebben voldaan aan de aanzegverplichting.
De kantonrechter is van oordeel dat de werkgever niet aan de wettelijke aanzegverplichting heeft voldaan. Daarbij stelt de kantonrechter voorop dat uit de wet volgt dat de aanzegging schriftelijk moet worden gedaan. Dit is ook door de Hoge Raad bevestigd. Vervolgens geeft de kantonrechter de werkgever gelijk, dat uit de parlementaire geschiedenis van de aanzegplicht blijkt dat de werkgever meteen bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst kan aangeven dat er geen sprake van een opvolgend contract zal zijn. Desalniettemin oordeelt de kantonrechter dat in de situatie, waarin deze aanzegging tot driemaal toe in de opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd heeft gestaan, en er tweemaal in weerwil van deze aanzegging wel is verlengd de aanzegging in de arbeidsovereenkomst niet voldoende meer is. De nadere motivering van de kantonrechter is vervolgens bijzonder treffend:
“Een vergelijking dringt zich op met de fabel van Aesopus: De jongen die wolf riep. Nadat de jongen, die op de kudde met schapen moest letten, driemaal voor niets alarm had geslagen door “wolf” te roepen, kwam er de vierde keer niemand meer op zijn alarm af en zag de vader in de avond alleen nog een wolf met een dikke buik en de strooien hoed van zijn zoon, die uit de bek van de wolf stak. Vertaald naar de onderhavige zaak, waarin driemaal ‘wolf’ is geroepen door de werkgever, maar de eerste twee keer, ondanks de aanzegging op voorhand in de arbeidsovereenkomst, toch is verlengd, kan de derde keer ‘wolf’ niet meer als een serieuze aanzegging worden beschouwd.”
Het gevolg is dat de werkgever volgens de kantonrechter niet aan de aanzegverplichting heeft voldaan en daarom een aanzegvergoeding is verschuldigd