Heel vaak wordt, veelal aan het slot van een processtuk, volstaan met een in algemene bewoordingen vervat aanbod, in de trant van: “Eiser biedt aan al zijn stellingen door alle wettelijke middelen, in het bijzonder door middel van getuigen, te bewijzen”.
Is dat voldoende? Niet echt, of beter gezegd: echt niet.
De Hoge Raad[1] heeft in niet mis te verstane bewoordingen aangegeven waaraan een aanbod tot (getuigen)bewijs, zeker in hoger beroep, moet voldoen, wil het ter zake dienend zijn: van een partij die in hoger beroep bewijs aanbiedt, mag worden verwacht dat zij voldoende concreet duidelijk maakt op welk van haar stellingen dit bewijs betrekking heeft en, voor zoveel mogelijk, wie daarover een verklaring zou(den) kunnen afleggen, c.q. ten aanzien van welke stellingen een deskundigenbericht nog nieuw licht op de zaak zou kunnen werpen, welke deskundige dat zou moeten zijn en over welke kwalificaties die deskundige dan zou moeten beschikken.[2]
En natuurlijk staat voorop: aan bewijslast gaat stelplicht vooraf.[3] Onnoemelijk veel zaken worden afgedaan met de standaardmotivering dat het hof niet aan het bewijsaanbod toekomt, omdat een partij niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Het gaat immers in iedere concrete zaak om de feiten. Als die goed voor het voetlicht worden gebracht, doet de kwalificatie er minder toe; de rechter is immers gehouden ambtshalve de rechtsgronden aan te vullen.[4]
Wil je bewijs leveren door middel van geschrift, breng dit dan ook in het geding. Aanbieden zulks te doen is zinloos; van een partij die zich beroept op stukken waarover zij beschikt, mag worden verlangd dat zij die uit zichzelf in het geding brengt en dat de rechter haar daartoe niet in de gelegenheid hoeft te stellen.[5] Vergeet daarbij uiteraard niet te vermelden waarom een stuk relevant is. De wederpartij moet zich immers naar behoren kunnen verweren en behoeft er geen genoegen mee te nemen dat in een processtuk de inhoud van de bijlagen “als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd” (of zoiets). Anders verwordt je processtuk tot een grabbelton waaruit naar believen argumenten zouden moeten worden geput en daar is een rechter uiteraard niet toe gehouden.[6]
Beperk het bewijsaanbod niet tot het slot van het processtuk, maar doe dat telkens op de plaats waar je de (voor de uitkomst van de procedure relevante) feiten stelt en geef daarbij concreet aan hoe dit bewijs te leveren en maak dit een geïntegreerd onderdeel van het betoog. Dat is niet altijd gemakkelijk, maar dwingt je om goed na te denken over wat je mogelijk moet bewijzen en of en zo ja hoe je dat bewijs dan concreet kunt leveren.
[1] HR 9 juli 2004, NJ 2005/270 m.nt. DA, Export Planten/Roozen en vaste rechtspraak. Zie bijvoorbeeld HR 9 oktober 2015, NJ 2015/426
[2] zie hieromtrent o.m. Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-Van Gent 4 2022/209 e.v..
[3] art. 149 Rv
[4] art. 24 Rv; deze regel geldt trouwens ook voor de Hoge Raad!
[5] HR 9 maart 2012, NJ 2012/174; dit geldt uiteraard ook voor andere gegevensdragers
[6] vgl. de zeer instructieve conclusie van A-G Hammerstein voor HR 31 oktober 2014, NJ 2014/485