Prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Eerder berichtte ik (“Effe bijremmen”; over het verlies van hoedanigheid van bestuurder) over een door ons kantoor bij de Hoge Raad aanhangig gemaakte zaak, in welk geval een inzittende van een busje onverhoeds aan de handrem trok, waardoor de bestuurder de controle over het voertuig heeft verloren, het busje tegen een betonnen pilaar is terecht gekomen en de bestuurder uit het busje is geslingerd, met zeer ernstig letsel tot gevolg.
De vraag is, of de aanvankelijke bestuurder aldus die hoedanigheid in de zin van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM) heeft verloren. Het hof meende van niet, reden om de zaak aan de Hoge Raad voor de leggen.
In zijn advies aan de Hoge Raad volgde Procureur-Generaal Van Peursem ons standpunt, maar zo ver is de Hoge Raad (nog) niet.
De Hoge Raad onderkent dat het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) in verschillende uitspraken het belang van de bescherming van inzittenden heeft benadrukt. Zo heeft het HvJEU erop gewezen dat art. 3 Richtlijn 84/5/EEG11 (de Tweede WAM-Richtlijn) beoogt te waarborgen dat alle inzittenden die het slachtoffer zijn van een door een voertuig veroorzaakt ongeval, op grond van de verplichte motorrijtuigenverzekering schadeloosstelling voor de door hen opgelopen schade kunnen verkrijgen, en dat deze bepaling nuttig effect dient te sorteren. Dat laatste verzet zich, aldus het HvJEU, tegen een nationale regeling die de inzittende aan de hand van algemene en abstracte criteria, louter op grond van het feit dat de inzittende tot de schade heeft bijgedragen, het recht op schadevergoeding ontzegt of dat onevenredig beperkt. Een dergelijke beperking is volgens het HvJEU slechts in uitzonderlijke omstandigheden en op basis van een individuele beoordeling mogelijk.
In de rechtspraak van het HvJEU is uitdrukkelijk vermeld dat art. 1 Derde WAM-richtlijn(thans art. 12 lid 1 gecodificeerde Richtlijn 2009/103) uitsluitend een onderscheid maakt tussen de bestuurder en de andere inzittenden.
In deze zaak is aan de orde hoe deze uitzondering op de hiervoor weergegeven algemene regel van bescherming van inzittenden moet worden uitgelegd. In het bijzonder is aan de orde of art. 12 lid 1 gecodificeerde Richtlijn 2009/103 zo moet worden uitgelegd dat de verplichte verzekering aansprakelijkheid moet dekken voor de schade van de (aanvankelijke) bestuurder in een geval waarin een inzittende ingrijpt in de besturing van het motorrijtuig en zich door dat ingrijpen een ongeval voordoet. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is aan de orde of uit het Unierecht bepaalde eisen voortvloeien die de nationale rechter in acht moet nemen bij de vaststelling of een bestuurder als bedoeld in art. 12 lid 1 gecodificeerde Richtlijn 2009/103 de hoedanigheid van bestuurder in de omstandigheden van het geval heeft verloren en in aanmerking komt voor de inzittendenbescherming volgens de algemene regel.
De uitleg van de uitzondering die naar Unierecht ten aanzien van de bestuurder mag worden gemaakt, is volgens de Hoge Raad niet buiten redelijke twijfel uit het Unierecht af te leiden. Evenmin als de Eerste en Tweede WAM-richtlijn bevatten de Derde WAM-richtlijn en thans de gecodificeerde Richtlijn 2009/103 een definitie van het begrip bestuurder. Dit geldt ook voor de overige WAM-richtlijnen, aldus de Hoge Raad, reden waarom de Raad voornemens is prejudiciële vragen aan het HvJEU te stellen.
De uitspraak is hier te vinden.