In een door ons kantoor bij de Hoge Raad aanhangig gemaakte principiële zaak heeft P-G Van Peursem de Hoge Raad inmiddels van advies gediend.
In deze zaak gaat het over de vraag of de aanvankelijke bestuurder van een busje de hoedanigheid van ‘bestuurder’ in de zin van de WAM (de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen), verloor op het moment dat een inzittende plotseling aan de handrem trok. De gewraakte handeling heeft tot een ernstig ongeluk geleid, met als gevolg een dodelijk slachtoffer en ernstige letselschade voor de aanvankelijke bestuurder.
Volgens de aanvankelijke bestuurder was hij vanaf het moment dat de inzittende aan de handrem trok geen ‘bestuurder’ meer, zodat de WAM-verzekeraar de exoneratie voor bestuurders uit artikel 4 lid 1 WAM niet aan hem kan tegenwerpen.
De rechtbank heeft conform dit standpunt geoordeeld, het hof heeft de vordering afgewezen.
Tegen het betreffende arrest zijn wij namens de aanvankelijke bestuurder in cassatie opgekomen. Betoogd is kort gezegd, dat de handeling van de inzittende tot gevolg heeft dat de oorspronkelijke bestuurder niet meer in staat was om het busje zelf nog feitelijk te besturen en de hoedanigheid van bestuurder heeft verloren vanaf het moment dat de inzittende aan de handrem trok, waardoor deze als het ware de rol van bestuurder letterlijk en figuurlijk naar zich heeft toegetrokken.
De Advocaat-Generaal is het daarmee eens. Volgens hem dient de te hanteren maatstaf voor bestuurderschap in de zin van artikel 4 lid 1 WAM te zijn of de oorspronkelijke bestuurder de feitelijke controle over het motorrijtuig verliest doordat een ander hem deze controle ontneemt. Is dit het geval, dan komt er een eind aan diens bestuurderschap en kan de WAM-assuradeur hem de bestuursexoneratie uit artikel 4 lid 1 WAM niet tegenwerpen. De Advocaat-Generaal concludeert dan ook tot vernietiging van het arrest van het hof.
Nu de Hoge Raad nog!
De conclusie is hier te vinden.