In een eerdere blog (https://www.aantjeszevenberg.nl/blog/2021/12/30/omgang-en-verplichting-tot-terugverhuizen/) heb ik bericht over een tragische zaak, waarin de moeder de op haar rustende wettelijke verplichtingen schromelijk heeft veronachtzaamd door zonder enig bericht met de dochter van partijen naar een onbekende verblijfplaats in het buitenland te vertrekken, waardoor het contact tussen de vader en de dochter onmogelijk werd gemaakt, waarmee de moeder in strijd handelde met de door een rechter vastgestelde omgangsregeling tussen de vader en de dochter.
Op een door ons namens de vader ingesteld cassatieberoep is door de Hoge Raad geoordeeld dat in die situatie een bevel tot terugverhuizing gegeven kan worden (https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:HR:2021:1513&showbutton=true). Na verwijzing heeft het hof Den Bosch de moeder daadwerkelijk bevolen om met de dochter terug te verhuizen naar Nederland, op straffe van een dwangsom (https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:GHSHE:2022:3181).
Daarop ging de moeder in cassatie. Daarbij heeft zij er onder meer over geklaagd dat het hof ongemotiveerd het verzoek van de moeder heeft gepasseerd tot het doen van nader onderzoek of er reden is terug te verhuizen naar Nederland. In ons verweer is aangevoerd dat dat verzoek wel heel erg terloops en ook pas tijdens de mondelinge behandeling was gedaan en het hof daarin geen verzoek – laat staan een voldoende concreet en gemotiveerd verzoek, noch een verzoek om aanhouding van de zaak, teneinde een rapport van een niet door de rechter benoemde deskundige over te leggen – als bedoeld in art. 810a lid 1 Rv heeft hoeven lezen.
Tevens is betoogd dat het hof art. 2 Vierde Protocol bij het EVRM en art. 12 lid 2 IVBPR zou hebben miskend door ook de moeder te bevelen terug te verhuizen naar Nederland, maar die stelling was door haar niet onderbouwd.
Voorts is er over geklaagd dat het hof heeft miskend dat art. 1:253a BW geen wettelijke grondslag vormt voor een bevel tot terugverhuizing, maar dat dat wel degelijk zo is, had de Hoge Raad al geoordeeld in zijn eerdere beschikking in deze zaak.
Tenslotte werd in cassatie aangevoerd dat het hof zou zijn uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting door de moeder een ongelimiteerde dwangsom van € 500,- per dag op te leggen. Met die klacht werd echter onder meer over het hoofd gezien dat de rechter een discretionaire bevoegdheid om aan op te leggen dwangsommen al dan niet een maximum te verbinden (art. 611b, tweede volzin, Rv; dat volgt ook uit de gemeenschappelijke memorie van toelichting van de Benelux-overeenkomst houdende eenvormige wet betreffende de dwangsom).
De Hoge Raad honoreerde ons verweer en verwierp het cassatieberoep (ongemotiveerd, met toepassing van art. 81 lid 1 RO).
Nu maar hopen dat de moeder zich eindelijk eens iets gelegen laat liggen aan de diverse rechterlijke uitspraken en deze eens zal nakomen.
De uitspraak is hier https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:HR:2023:1381&showbutton=true&idx=10 te vinden.