In een door ons kantoor behandelde cassatiezaak ging het om het volgende.
Een man en een vrouw zijn de ouders van een minderjarige dochter. Zij oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de dochter uit. De dochter is onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Zij verblijft bij pleegouders.
Op verzoek van de Gecertificeerde Instelling (GI) heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de dochter verlengd, maar het verzoek van de raad voor de kinderbescherming tot gezagsbeëindiging van de ouders afgewezen.
Op het hoger beroep van de raad voor de kinderbescherming heeft het hof, met gedeeltelijke vernietiging van de beschikking van de rechtbank, het gezag van de moeder en de vader over de dochter beëindigd.
Bij de mondelinge behandeling van dit beroep waren een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming, de vader en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig. De moeder is niet verschenen. Volgens de beschikking van het hof was zij daartoe wel behoorlijk opgeroepen.
In cassatie hebben wij aangevoerd dat de moeder niet behoorlijk is opgeroepen. Zij heeft geen oproep ontvangen en is van het hoger beroep niet op de hoogte gesteld. Zij werd op enig moment met de beschikking geconfronteerd. Duidelijk is geworden dat het beroepschrift (aangetekend) en de oproep voor de mondelinge behandeling (per gewone post) ter attentie van de moeder p/a aan de GI zijn verzonden, maar dat de GI deze stukken niet aan de moeder heeft doorgezonden. Nu de moeder ten onrechte niet ter zitting is gehoord, is de beschikking met schending van het beginsel van hoor en wederhoor tot stand gekomen, aldus de cassatieklacht.
De Hoge Raad oordeelde die klacht gegrond. Uit de in cassatie overgelegde stukken blijkt dat de door het hof aan de moeder gerichte brieven niet zijn verzonden naar het adres van de moeder. Zowel de aangetekende brief waarbij een kopie van het beroepschrift werd verstrekt en mededeling werd gedaan van de termijn voor het indienen van een verweerschrift, als de per gewone post verstuurde brief waarin de moeder werd opgeroepen voor de mondelinge behandeling, is niet verzonden naar het adres van de moeder, maar geadresseerd aan de moeder “p/a” de GI.
Nu de moeder in hoger beroep geen verweerschrift heeft ingediend, is zij voorts als niet in de procedure verschenen belanghebbende ten onrechte niet overeenkomstig het bepaalde in art. 272 Rv (dat ingevolge art. 362 Rv ook in hoger beroep van toepassing is) bij aangetekende brief opgeroepen voor de mondelinge behandeling.
Aldus de Hoge Raad (met verwijzing naar ECLI:NL:HR:2011:BR3086, voorheen LJN BR3086, Hoge Raad, 11/00997 (rechtspraak.nl)), waarna hij de beschikking van het hof vernietigde, met verwijzing naar een ander hof ter verdere behandeling en beslissing.
De beschikking van de Hoge Raad is hier ECLI:NL:HR:2023:1282, Hoge Raad, 23/00465 (rechtspraak.nl) te vinden.