Onlangs heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2023:1540) zich uitgelaten over de vraag wat het gevolg is van een in een collectieve actie toegewezen verklaring voor recht voor de stuiting van de verjaring van de onderliggende individuele vorderingen van belanghebbenden. Het ging in deze zaak om het volgende. Tussen Groeivermogen en appellant zijn meerdere effectenleaseovereenkomsten tot stand gekomen. In een collectieve procedure, waarbij appellant niet betrokken was, is bij arrest van 20 augustus 2019 voor recht verklaard dat Groeivermogen is tekortgeschoten in haar contractuele verplichtingen en/of onrechtmatig heeft gehandeld vanwege de schending van de op haar rustende zorgplicht jegens particuliere cliënten. Het arrest is op 20 november 2019 in kracht van gewijsde gegaan. Appellant heeft Groeivermogen op 24 december 2020 gedagvaard. De kantonrechter heeft het beroep op verjaring gehonoreerd en appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat appellant niet op de voet van art. 3:316 lid 2 BW binnen zes maanden na het eindigen van de collectieve actie een procedure heeft ingesteld. Het hof komt tot een voor de individueel vorderingsgerechtigde gunstiger oordeel dat niet enkel voor de onderhavige zaak van belang is, maar ook betekenis kan hebben voor andere zaken waarin een collectieve actie is geëindigd in een zuiver declaratoire uitspraak.
In de parlementaire geschiedenis is opgemerkt dat het instellen van een rechtsvordering op de voet van art. 3:316 lid 1 BW ook de verjaring stuit van de vorderingen van degenen wier belangen met de collectieve actie worden behartigd, ook wanneer een verklaring voor recht wordt gevorderd: ‘Overigens moet worden aangetekend dat voor stuiting niet van belang is welke eis wordt ingesteld. Een vordering tot verklaring voor recht in een collectieve actie stuit derhalve de verjaringstermijn van een eventueel daarop aansluitende rechtsvordering tot bijvoorbeeld schadevergoeding.’ (Kamerstukken II 1992/93, 22486, nr. 5, p. 4). In de onderhavige zaak staat de vraag centraal of ditzelfde geldt voor de toewijzing van de verklaring voor recht en zo ja, hoe lang de verjaringstermijn is die op dat moment is gaan lopen. Ten aanzien van die vraag overweegt het hof dat art. 3:324 BW niet rechtstreeks van toepassing is, omdat dit artikel geen betrekking heeft op zuiver declaratoire uitspraken en omdat appellant geen partij is bij de collectieve actie. Ook art. 3:319 BW is niet (onmiddellijk) van toepassing. Uit de tekst van de bepaling volgt immers dat dit artikel juist geen betrekking heeft op de situatie dat een eis wordt ingesteld en door toewijzing wordt gevolgd, zoals in de onderhavige zaak wel het geval is. Art. 3:316 lid 2 BW is evenmin rechtstreeks van toepassing.
In het onderhavige geval heeft de ingestelde eis betrekking op de collectieve vordering, die werd toegewezen. Van het opnieuw instellen van díe eis is dan ook geen sprake. Ook is geen sprake van het hernieuwd instellen van een eis wanneer het gaat om de individuele vordering van appellant tot schadevergoeding. Deze vordering is immers nog niet eerder in rechte aanhangig gemaakt, maar is wel gestuit als gevolg van de ingestelde collectieve actie. Art. 3:316 lid 2 BW is wel van toepassing indien de vordering in de collectieve procedure wordt afgewezen. Het hof overweegt dat de collectieve actie op de voet van art. 3:305a BW heeft geleid tot toewijzing van de door de belangenorganisatie gevorderde verklaring voor recht, zodat voor alle daarop aansluitende individuele rechtsvorderingen ten aanzien waarvan de collectieve actie stuitende werking heeft gehad een nieuwe verjaringstermijn begint te lopen, en wel gelijk aan de oorspronkelijke verjaringstermijn met een maximum van vijf jaar, met ingang van de dag volgend op die waarop de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. Deze uitkomst strookt met het doel van de collectieve actie, te weten het bieden van verbetering van de rechtsbescherming in gevallen waarin individuen niet bereid of in staat zijn hun belangen door middel van een rechtsvordering te verdedigen.
Deze blog is een bewerking van mijn annotatie voor de Jurisprudentie Aansprakelijkheid (JA 2023/89).