Partijen zijn in 1982 met elkaar gehuwd. In 2015 is de man onder curatele gesteld wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand en wegens gewoonte van drankmisbruik, met benoeming van een curator.

In deze procedure verzoekt de vrouw de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. De man heeft zich daartegen verzet en onder meer het zogenoemde pensioenverweer als bedoeld in art. 1:153 BW gevoerd. De curator heeft de rechtbank laten weten dat zij de man geen toestemming verleent voor het voeren van dat verweer. De rechtbank heeft de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Ten aanzien van het pensioenverweer heeft de rechtbank overwogen dat dit verweer een vermogensrechtelijk karakter heeft en dat de ondercuratelestelling eraan in de weg staat dat de man zelf en niet zijn curator dit verweer voert.

De man heeft hoger beroep ingesteld. De curator heeft het hof andermaal laten weten dat zij de man geen toestemming verleent voor het voeren van beroep over kwesties van vermogensrechtelijke aard. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Het heeft onder meer geoordeeld dat voldoende is komen vast te staan dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht en dat het vermogensrechtelijke karakter van het pensioenverweer eraan in de weg staat dat de man dat verweer zelf voert.

Art. 1:382 BW bevat een uitzondering zoals bedoeld aan het slot van art. 1:381 lid 2 BW: hij die uit hoofde van gewoonte van drank- of drugsmisbruik onder curatele is gesteld, blijft bekwaam tot het verrichten van familierechtelijke handelingen voor zover de wet niet anders bepaalt. Onder ‘familierechtelijke handelingen’ in de zin van art. 1:382 BW valt het als verzoeker of verweerder optreden in een echtscheidingsprocedure. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat ook degene die wegens lichamelijke of geestelijke toestand onder curatele is gesteld, zelf een echtscheidingsverzoek kan indienen indien hij in staat is zijn wil daarover te bepalen en de betekenis van het verzoek te begrijpen. In lijn daarmee kan degene die wegens lichamelijke of geestelijke toestand onder curatele is gesteld ook zelf tegen een verzoek tot echtscheiding verweer voeren, indien hij in staat is zijn wil daarover te bepalen en de betekenis van het verzoek en van het voeren van verweer daartegen kan begrijpen. Hij heeft daarvoor geen toestemming van zijn curator nodig.

In cassatie is betoogd dat zulks impliceert dat aan de onder curatele gestelde dan ook alle verweermiddelen ten dienste moeten staan die de wet biedt, dus ook het zogenaamde pensioenverweer, zeker nu de curator haar medewerking heeft geweigerd om dat verweer namens de onder curatele gestelde te voeren.

Daar was de Hoge Raad het niet mee eens:

“Hetgeen hiervoor in 3.1.2 is overwogen geldt evenwel niet voor het voeren van het pensioenverweer zoals bedoeld in art. 1:153 lid 1 BW. Dit verweer strekt ter bescherming van een bestaand vooruitzicht op uitkeringen aan de andere echtgenoot na vooroverlijden van de echtgenoot die de echtscheiding verzoekt en is daarmee zuiver financieel van aard. Het voeren van dit vermogensrechtelijke verweer kan niet worden aangemerkt als een familierechtelijke handeling in de zin van art. 1:382 BW, noch als een verweer van zuiver familierechtelijke aard als bedoeld in de hiervoor in 3.1.2 vermelde rechtspraak van de Hoge Raad. Een onder curatele gestelde is daarom zonder toestemming van zijn curator niet bekwaam om dit verweer te voeren.”

Dat betekende ook dat de man niet zelfstandig, zonder toestemming van de curator, cassatieklachten kon aanvoeren. Het aanvoeren van deze klachten moet immers op een lijn worden gesteld met het voeren van het pensioenverweer. Nu deze toestemming ontbreekt, dient de man niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep.

De uitspraak is hier ECLI:NL:HR:2023:949, Hoge Raad, 22/02762 (rechtspraak.nl) te vinden.