In een bepaalde zaak had (de advocaat van) de appellant verzuimd om op de daartoe bepaalde rolzitting van grieven te dienen, waarop de rolraadsheer hem verval van dat recht had verleend en bepaald dat arrest zou worden gewezen. Drie dagen later verzocht de appellant alsnog van grieven te mogen dienen, hetgeen hem is geweigerd.

Daartegen werd in cassatie opgekomen. In die zaak stonden wij de verwerende partij bij.

In een eerdere zaak (HR 4 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2461) had de Hoge Raad geoordeeld dat een beslissing tot het verlenen van akte niet-dienen een tussenvonnis of tussenarrest is waarbij een bindende eindbeslissing is gegeven, van welke beslissing de rechter in dezelfde instantie in beginsel niet mag terugkomen, tenzij de eisen van een goede procesorde meebrengen dat van die eindbeslissing moet worden teruggekomen, hetgeen bijvoorbeeld het geval is indien die beslissing blijkt te berusten op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag, en voorts ingeval het op grond van een afweging van de aard van de fout die tot het niet nemen van het betrokken gedingstuk leidde en van alle betrokken belangen en omstandigheden, onaanvaardbaar zou zijn om aan de gegeven beslissing vast te houden en geen gelegenheid te geven tot herstel van de fout. In zijn beslissing waarbij wordt terugge­komen van het verlenen van akte niet-dienen dient (de rolraadsheer van) het hof, zo vervolgt de Hoge Raad, nauwkeurig aan te geven op grond van welke bijzondere omstandigheden het onaanvaardbaar is om vast te houden aan de gebondenheid aan de eerdere eindbeslissing.

Dit oordeel was in lijn met vaste rechtspraak van de Hoge Raad (vgl. HR 4 april 1997, NJ 1998/220, r.o. 3.7, alsmede de uitspraken waar de Hoge Raad in voormeld arrest naar heeft verwezen).

Dat zo zijnde, achtten wij het cassatieberoep niet zeer kansrijk en hebben wij besloten verstek te laten gaan.

Wat vervolgens gebeurde was moeilijk te voorzien: de Hoge Raad kwam (deels) terug op de uitspraak van 4 september 2015 en oordeelde dat de rechter bevoegd, maar ook gehouden, is om terug te komen van het verlenen van akte niet-dienen indien ten tijde van het nemen van die beslissing weliswaar werd voldaan aan de voorwaarden van art. 133 lid 4 Rv, maar naderhand blijkt van feiten of omstandigheden die, als de rechter die had gekend op het moment dat de beslissing werd genomen, tot het oordeel hadden geleid dat het onaanvaardbaar is om akte niet-dienen te verlenen. De beslissing tot het verlenen van akte niet-dienen berustte in dat geval immers op een onjuiste, waaronder is te begrijpen een onvolledige, feitelijke grondslag. Deze gehoudenheid om terug te komen van het verlenen van akte niet-dienen doet zich bijvoorbeeld voor indien het op grond van een afweging van de aard van de fout die tot het niet nemen van het betrokken gedingstuk leidde en van alle betrokken belangen, feiten en omstandigheden – waaronder de naderhand gebleken feiten en omstandigheden – onaanvaardbaar zou zijn om geen gelegenheid te geven tot herstel van de fout.

Daarop werd de beslissing van de rolraadsheer door de Hoge Raad vernietigd en werd de zaak terugverwezen naar hetzelfde hof.

De uitspraak is hier te vinden. Zie ook https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:HR:2022:1873.