In een door ons kantoor behandelde cassatiezaak ging het om ex-echtelieden, tussen wie een geschil was gerezen over de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap.

In kort geding had de rechtbank onder meer geoordeeld dat door verrekening van de vorderingen over en weer de man had voldaan aan zijn verplichting een bedrag van €36.189,50 aan de vrouw uit te keren.

In hoger beroep heeft het hof het vonnis van de voorzieningenrechter op andere punten vernietigd, maar dat vonnis voor het overige bekrachtigd.

Daartegen zijn wij namens de vrouw in cassatie opgekomen, omdat het hier een verklaring voor recht betreft en die is in kort geding niet toegestaan, hetgeen het hof zo nodig ambtshalve had moeten onderzoeken, dus ook als daaromtrent niet uitdrukkelijk is gegriefd, zo is betoogd.

Of voor een declaratoir in kort geding inderdaad geen plaats is, was en is in de literatuur omstreden. Zie daaromtrent de conclusie van A-G Wesseling-van Gent (onder 3.14, 3.15 en 3.16) vóór de uitspraak van de Hoge Raad.

De Hoge Raad heeft in die discussie duidelijkheid verschaft. In kort geding kan de rechter in spoedeisende zaken op grond van een voorlopig oordeel over het geschil van partijen een voorlopige voorziening geven (art. 254 Rv). Het voorlopige karakter van een beslissing in kort geding brengt mee dat aan die beslissing geen gezag van gewijsde toekomt en dat partijen en de rechter niet aan die beslissing zijn gebonden in een bodemprocedure of een later kort geding. Verder geldt dat de beslissing in het dictum van een uitspraak in kort geding vervalt als een andersluidende uitspraak is gedaan in de bodemprocedure. De omstandigheid dat de gevolgen van een in kort geding gegeven voorziening feitelijk onomkeerbaar zijn, staat aan het geven van een dergelijke voorziening niet in de weg.

Gelet op het voorlopige karakter van het kort geding, kan de kortgedingrechter slechts een voorlopig oordeel geven over de rechtsverhouding tussen partijen, en daarover niet een definitieve uitspraak doen. Dit betekent dat in een uitspraak in kort geding geen plaats is voor een verklaring voor recht. De rechter in hoger beroep moet deze regel, die verband houdt met de taak van de rechter in kort geding en van processuele openbare orde is, binnen de omvang van het hoger beroep zo nodig ambtshalve toepassen.

Het hof heeft in stand gelaten de beslissing van de voorzieningenrechter, waarbij is bepaald dat de man door verrekening heeft voldaan aan zijn verplichting aan de vrouw zoals genoemd in de conceptakte van toedeling van de notaris. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is voor deze verklaring voor recht in kort geding geen plaats. Het middel is dus gegrond.

De Hoge Raad heeft de zaak zelf afgedaan door het arrest van het hof te vernietigen voor zover daarin het betreffende onderdeel van het dictum van het vonnis van de voorzieningenrechter is bekrachtigd, het vonnis van de voorzieningenrechter wat betreft dat onderdeel vernietigd en de daarin toegewezen vordering alsnog afgewezen.

De uitspraak is hier te raadplegen.