In letselschadezaken is tot nu toe communis opinio dat bij het bepalen van het arbeidsvermogensverlies ook rekening moet worden gehouden met zogenaamde zwarte inkomsten. Daarbij wordt veelal verwezen naar HR 24 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8453. Die uitspraak wordt in de praktijk veelal zó uitgelegd dat gemist zwart werk, mits aangetoond, binnen het aansprakelijkheidsrecht op netto basis moet worden gecompenseerd. Dat is ook in de literatuur zo verdedigd en is ook in de lagere rechtspraak vaak gevolgd. Zie bijvoorbeeld Rechtbank Arnhem 27 juli 1989, VR 1991, 53 en Hof Arnhem 5 december 2006, ECLI:NL:GHARN:2006:AZ6510.

Naar mijn mening is dat echter een niet geheel juiste, namelijk te beperkte, uitleg van de uitspraak van de Hoge Raad. De Hoge Raad acht dit standpunt ‘in zijn algemeenheid’ namelijk niet juist en komt met een eigen opvatting: de rechter moet vaststellen (en eventueel schatten) welk netto-inkomen (inkomen na aftrek van belastingen en premie) de gelaedeerde zou hebben genoten of zou hebben kunnen genieten indien ter zake van de beloning van de desbetreffende werkzaamheden zou zijn overeengekomen dat belasting en premie zou worden ingehouden, indien en voor zover aannemelijk is dat degene voor wie de gelaedeerde “zwart” werkte, bereid was geweest c.q. bereid zou zijn gebleven (alsnog) de verschuldigde belasting en premie volledig voor zijn rekening te nemen.

Aan het “netteren” van de zwarte inkomsten gaat dus een toets vooraf, namelijk of in de hypothetische witte situatie (de situatie die er zou zijn geweest als de gelaedeerde en zijn wederpartij zich aan de wet zouden hebben gehouden en zouden zijn overeengekomen dat belasting en premie braaf zouden worden ingehouden) de gelaedeerde en zijn “werkgever” wel tot een arbeidsovereenkomst zouden hebben besloten.

Zoals Bloembergen in zijn noot onder deze uitspraak in NJ 2001/195 al heeft aangegeven, gaat het om een dubbele hypothese: een situatie zonder ongeval en dan nog één waarin partijen zich — anders dan zij in feite hebben gedaan — aan de wet houden. Doorgaans zal men via een schatting wel ergens uitkomen tussen het resultaat van de doctrine en de zwarte bruto beloning. Maar allereerst zal dus moeten worden bezien òf het wel tot een overeenkomst zou zijn gekomen. Denkbaar is dat de gelaedeerde een witte beloning te laag zou hebben gevonden en daarom in een wit circuit helemaal niet extra gewerkt zou hebben.

Een mijns inziens correcte toepassing van de door de Hoge Raad ontwikkelde regel is te vinden in de uitspraak van het hof Den Haag van 15 november 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2673, rov. 5.24.

Deze blog is een bewerking van mijn artikeltje in VR 2023/1.