Een aannemer heeft voor de latere eiser in de procedure in diens woning nieuwe kozijnen en buitendeuren geleverd en gemonteerd. Volgens de overeenkomst waren alle prijzen inclusief ‘veiligheidsbeslag politiekeurmerk veilig wonen’; de deursloten moesten zijn voorzien van SKG**-cilinders met antitrekbeveiliging. De op de achterdeur aangebrachte cilinder had echter geen antitrekbeveiliging.

Toen eiser nadien niet thuis was, heeft een inbreker de cilinder uit het slot van de achterdeur getrokken en zaken uit de woning gestolen. Eiser heeft de aannemer vervolgens aangesproken voor de geleden schade.

De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de vordering van eiser afgewezen.[1]

In cassatie is er met name over geklaagd dat het hof de omkeringsregel niet heeft toegepast. Doordat de achterdeur niet was voorzien van een antitrekbeveiliging, wat als een tekortkoming van de aannemer moet worden aangemerkt, is het risico ter zake van het ontstaan van schade in het leven geroepen en nu dit risico zich vervolgens ook heeft verwezenlijkt, is daarmee het causaal verband tussen de gedraging en de aldus ontstane schade in beginsel gegeven en was het aan de aannemer om te stellen en zo nodig te bewijzen dat die schade ook zonder die tekortkoming zou zijn ontstaan, aldus het onderdeel.

De Hoge Raad oordeelde dat deze klacht faalt. Het hof is terecht ervan uitgegaan dat de bewijslast ten aanzien van het causaal verband tussen de tekortkoming van de aannemer en de inbraakschade op eiser rust. Het hof heeft op basis van het door eiser en de aannemer aangedragen bewijs de door partijen aangevoerde omstandigheden gewogen. Het hof heeft op grond daarvan geoordeeld dat eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de inbreker zich door een slot met antitrekbeveiliging zou hebben laten weerhouden om binnen te komen, en dat het causaal verband dus niet is komen vast te staan. Het oordeel van het hof dat het niet aan toepassing van de omkeringsregel toekomt, geeft in het licht van het voorgaande geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Aldus de Hoge Raad.

De uitspraak is hier te vinden.

Als kritische noot volsta ik hier met de opmerking dat ons hoogste rechtscollege, zoals Pitlo het ooit treffend heeft uitgedrukt, onze Lieve Heer niet is.

[1] Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 15 juni 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:5826.