Artikel 1:118 BW bepaalt dat de echtgenoot die onder curatele staat, na de huwelijksvoltrekking slechts met toestemming van zijn curator de huwelijkse voorwaarden kan maken of wijzigen.
Maar nu het omgekeerde: stel dat de curator (al dan niet met machtiging van de rechter) die huwelijkse voorwaarden (tegen de wil van de onder curatele gestelde zelf) wil maken of wijzigen. Mag dat?
In een door ons kantoor bij de Hoge Raad behandelde zaak vonden rechtbank en hof van wel. In cassatie is betoogd, dat de curator de onder curatele gestelde weliswaar mag vertegenwoordigen in (bijvoorbeeld) een procedure tot inroeping van staat, ontkenning van vaderschap en echtscheiding, indien de curandus verweerder is, maar dat niet kan worden aanvaard dat de curator (al dan niet met machtiging van de rechter) bevoegd is om ook zonder de toestemming van de curandus die in staat is zijn wil te bepalen en de betekenis van zijn verklaring te begrijpen (en zelfs tegen diens uitdrukkelijke wil) tot wijziging van de huwelijkse voorwaarden over te gaan. Uiteindelijk is het immers het de curandus zelf die de rechtshandeling verricht en daarbij is dus ook de wil van de curandus bepalend.[1]
A-G Van Peursum was het daarmee eens (zie diens conclusie vóór na te melden uitspraak sub 3.25 t/m 3.30). De Hoge Raad oordeelde evenwel anders: aangenomen moet worden dat art. 1:118 BW – anders dan zou kunnen worden afgeleid uit de uitspraak van de Hoge Raad van 2 februari 1990 – niet eraan in de weg staat dat de curator bij het staande huwelijk maken of wijzigen van huwelijkse voorwaarden optreedt als vertegenwoordiger van de onder curatele gestelde, daartoe gemachtigd door de kantonrechter.
In deze zaak speelde nog een levensgroot probleem: om deze zaak aan de rechter te kunnen voorleggen, had de curandus de toestemming van de curator nodig (art. 1:381 lid 3 BW). Die toestemming heeft hij wel gekregen om bij het hof, te mogen procederen en ook om de zaak vervolgens aan de Hoge Raad voor te leggen, maar die toestemming trok zij later weer in. Om die reden is nog bepleit dat het hof, gelet op de bestaande tegenstrijdige belangen, niet op het verzoek van de curator had mogen beslissen, alvorens op de voet van 1:385 lid 1 BW in verbinding met art. 1:250 BW een bijzonder curator te benoemen om verzoeker ter zake te vertegenwoordigen[2], maar dat sneefde wegens gebrek aan belang.
De uitspraak is hier te vinden.
[1] Zie HR 2 februari 1990, ECLI:NL:HR:1990:AB7892, NJ 1990/795 en de noot van Luijten onder die uitspraak, waarin deze (onder 3 ad c, laatste volzin, p. 3354, linker kolom) met juistheid aangeeft dat “van de figuur van vertegenwoordiging van de onder curatele gestelde door curator of toeziend curator geen sprake is, nu art. 1:118 lid 2 het persoonlijk optreden van de betrokkene verlangt, waarbij hij van de vereiste toestemmingen voorzien moet zijn”. Zie ook T&C BW ad art. 1:118 BW.
[2] Zoals ook in het geval dat de echtgenoot de curator is en deze persoonlijk een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed wil indienen, een bijzonder curator de verweerder/curandus in rechte moet vertegenwoordigen.