In een vergadering van een Vereniging van Eigenaren is besloten om kamerverhuur (aan studenten) toe te staan. Daar waren meerdere appartementseigenaren het niet mee eens en legden het besluit aan de rechter voor. Hun belangrijkste argument was, dat het besluit in strijd was met de notariële akte van splitsing, waarbij de VvE was opgericht.

De rechtbank wees die vordering af. De rechtbank overwoog dat de bewoordingen van de splitsingsakte naar objectieve maatstaven moeten worden uitgelegd omdat deze naar zijn aard bestemd is om de rechtspositie van derden die de bedoeling van de contracterende partijen niet kennen te beïnvloeden en ertoe strekt hun rechtspositie op uniforme wijze te regelen. Omdat derden bij deze bepaling belang hebben, moeten zij erop kunnen vertrouwen dat bij de uitleg geen andere omstandigheden een rol spelen dan die zij uit de akte kunnen begrijpen. De rechtbank volgde de VVE in het verweer dat een relevante beperking omtrent het gebruik van het appartement in heldere bewoordingen in de splitsingsakte (of het splitsingsreglement) moet zijn vastgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn in de tekst van de betreffende bepaling onvoldoende relevante aanknopingspunten te vinden dat met het begrip ‘gebruik als woning’ is bedoeld bewoning van een zelfstandige woonruimte. Naar het oordeel van de rechtbank ligt in de bewoordingen van de splitsingsakte daarom niet het door eisers gestelde verbod van verhuur aan meerdere huurders besloten.

In hoger beroep volgde het hof voormeld toetsingskader, maar kwam tot een ander oordeel en wees de vordering alsnog toe: kamergewijze verhuur van appartementen werd in strijd met de akte van splitsing geoordeeld.

Tegen die beslissing stelde de VvE beroep in cassatie in, waarin met succes verweer is gevoerd: het cassatieberoep is met toepassing van art. 81 RO verworpen.

De uitspraak is hier te vinden. Lezenswaard is de conclusie van A-G Rank-Berenschot vóór deze uitspraak, waarin zij het juridisch kader bij de uitleg van een splitsingsakte schetst (ECLI:NL:PHR:2022:183, Parket bij de Hoge Raad, 21/00275 (rechtspraak.nl)).