Sinds 2013 is een dame bij een resort op Aruba in dienst als executive housekeeper. Tot haar taken behoort het beheren van verloren en gevonden voorwerpen. In 2017 heeft een vaste, jaarlijks terugkerende gast een iPad als vermist opgegeven. In 2019 meldt de werkneemster dat haar zoon de eigenaresse van de iPad had opgespoord en dat hij e-mailcontact had gelegd met de gast. Kort daarna heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de General Manager en de werkneemster. Daarin heeft de werkneemster onder meer verklaard:
“The lost and found had no name. And if it doesn’t have a name we give it to whoever. My son is going to the university and I thought it would be a nice present for him and I still wanna make sure that this does not belong to anybody. (…)”
Daarop is zij op staande voet ontslagen, omdat zij zich niet heeft gehouden aan de strikte regels van de Lost and Found Procedure. Dat ontslag is door haar in rechte aangevochten.
Het gerecht in eerste aanleg1 heeft de verzoeken van de werkneemster toegewezen. In hoger beroep heeft het hof2 de beschikking van het gerecht vernietigd en de verzoeken van de werkneemster afgewezen. In cassatie is er onder meer over geklaagd dat het hof bij zijn oordeel ten onrechte een aantal door de werkneemster aangevoerde feiten en omstandigheden niet heeft betrokken. De Hoge Raad oordeelde die klacht gegrond.
Voor een werkgever worden als dringende redenen voor de onverwijlde opzegging van de arbeidsovereenkomst (ontslag op staande voet) beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van een werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moeten bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende reden sprake is, de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking genomen worden. Daarbij behoren in de eerste plaats in de beschouwing te worden betrokken de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zouden hebben.3 Dit geldt op grond van het concordantiebeginsel ook in het recht van Aruba.4
De werkneemster heeft in feitelijke instanties aangevoerd dat zij in de afgelopen jaren bij waardevolle gevonden voorwerpen ook zelf op zoek is gegaan naar de eigenaar, dat zij een voorbeeldige werkneemster met een brandschoon arbeidsverleden is, dat zij 60 jaar oud is en dat zij nooit meer een soortgelijke functie met het daarbij behorende salaris zal kunnen krijgen. Het hof had deze stellingen van de werkneemster, die betrekking hebben op de wijze waarop de werkneemster de dienstbetrekking heeft vervuld, op haar persoonlijke omstandigheden en op de gevolgen die een ontslag op staande voet voor haar zal hebben, kenbaar in zijn beoordeling dienen te betrekken. Het hof heeft dat echter niet gedaan en heeft aldus zijn oordeel niet toereikend gemotiveerd.
Daarop vernietigde de Hoge Raad de beschikking van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie met verwijzing naar datzelfde hof ter verdere behandeling en beslissing.
De uitspraak is hier te vinden.
———–
1 Gerecht in eerste aanleg van Aruba 3 maart 2020, ECLI:NL:OGEAA:2020:95.
2 Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba 9 februari 2021, ECLI:NL:OGHACMB:2021:213.
3 HR 16 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:596, rov. 3.1.2; HR 12 februari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2849, rov. 4.4.
4 Vgl. HR 14 februari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2280.