In 2011 heeft een Nederlandse vrouw (verzoekster in de procedure) op Curaçao als gevolg van een handgemeen oogletsel opgelopen. Verzoekster vordert in rechte om verweerder te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding wegens onder andere arbeidsvermogensverlies en kosten voor huishoudelijk hulp. Het Gerecht in Eerste Aanleg heeft die vorderingen afgewezen. Zo ook het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Daartegen is namens verzoekster beroep in cassatie bij de Hoge Raad ingesteld. In navolging van A-G Hartlief acht de Hoge Raad (bijna) alle middelonderdelen gegrond.
Het hof heeft zijn uit de wet voortvloeiende taak miskend door te hoge eisen te stellen aan de stelplicht van verzoekster ter zake van de omvang van de door haar als gevolg van het oogletsel gederfde inkomsten. Het hof heeft de vordering ter zake van gederfde inkomsten afgewezen omdat verzoekster naar zijn oordeel enerzijds niet voldoende aannemelijk heeft weten te maken welk inkomen zij zonder het oogletsel met haar bedrijf zou hebben kunnen genereren en anderzijds onvoldoende inzicht heeft gegeven in andere door haar genoten inkomsten dan die uit haar bedrijf. Het hof had bij die stand van zaken, nu het kennelijk van oordeel was dat de omvang van de schade niet nauwkeurig kon worden vastgesteld, de omvang van de schade, al dan niet na nadere instructie, moeten schatten. Daarbij moet, wat betreft de hypothetische situatie waarin het oogletsel wordt weggedacht, in aanmerking worden genomen dat aan verzoekster in dit verband geen strenge eisen mochten worden gesteld, omdat verweerder als veroorzaker van het oogletsel haar de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen omtrent hetgeen in die hypothetische situatie zou zijn gebeurd. Bij de beoordeling van de hypothetische situatie komt het dan ook aan op hetgeen hieromtrent redelijkerwijs te verwachten valt, waarbij de goede en kwade kansen dienen te worden afgewogen.
In geval van letselschade moeten de kosten van huishoudelijke hulp door de aansprakelijke persoon aan de benadeelde worden vergoed indien deze ten gevolge van het letsel niet in staat is de desbetreffende werkzaamheden zelf te verrichten, voor zover het gaat om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin het slachtoffer verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners. Dit is niet anders indien die werkzaamheden in feite worden verricht door personen die daarvoor geen kosten in rekening (kunnen) brengen. Het hof heeft dan ook ten onrechte nagelaten aan de hand van de in het onderdeel genoemde stellingen te beoordelen of de zojuist bedoelde situatie zich ten aanzien van verzoekster heeft voorgedaan, in welk geval het een vergoeding ter zake van huishoudelijke hulp had moeten toekennen.
Deze zaak is aan de zijde van verzoekster in cassatie behandeld door mr Aantjes, met bijstand van mr Bosschaart.
De uitspraak is hier te vinden.
De Hoge Raad verwijst in zijn beschikking overigens naar eerdere uitspraken, waaronder HR 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:273 (De molenaarszoon), die in cassatie aan de zijde van het slachtoffer eveneens door mr Aantjes is behandeld. Die uitspraak kunt u hier nalezen.