Een cassatieadvocaat voelt zich niet zelden een ‘incasseringsadvocaat’, want uiteraard wordt niet elke zaak bij ons hoogste rechtscollege gewonnen. Maar er zijn ook zaken bij die weliswaar niet zijn gewonnen, maar waarbij de verliezende partij wel ‘tweede is geworden’, om het zo maar eens te zeggen. Daar is de hier besproken zaak een voorbeeld van.

De zoon van een overleden dame had ten laste van de nalatenschap € 31,15 besteed aan gebak en € 150,- aan cadeaubonnen voor het personeel van het verzorgingsverhuis waar zijn moeder verbleef. Tevens had hij de kamer van het verzorgingshuis leeggehaald en de weinige spullen van zijn moeder naar de kringloop gebracht. Heeft hij daardoor de nalatenschap van zijn moeder (zuiver) aanvaard? Rechtbank en hof vonden van niet. Daartegen kwam de zus van betrokkene in cassatie op. De Hoge Raad oordeelde als volgt.

Uit gedragingen van een erfgenaam mag niet te snel worden afgeleid dat deze de bedoeling heeft de nalatenschap zuiver te aanvaarden. Dat volgt niet alleen uit de tekst van art. 4:192 lid 1 (oud) BW (‘ondubbelzinnig en zonder voorbehoud’) en de parlementaire geschiedenis, maar houdt ook verband met de potentieel verstrekkende gevolgen van zuivere aanvaarding voor de desbetreffende erfgenaam en de omstandigheid dat erfgenamen die belast zijn met het regelen van de praktische gevolgen van het overlijden van een naaste op die verstrekkende gevolgen niet steeds bedacht zullen zijn. Terughoudende toepassing van art. 4:192 lid 1 (oud) BW strookt voorts met het motief dat ten grondslag ligt aan de wijziging van deze bepaling per 1 september 2016. Uit de parlementaire geschiedenis van die wetswijziging blijkt dat de wetgever het problematisch achtte dat veel onduidelijkheid bestond over de vraag welke handelingen leiden tot zuivere aanvaarding, dat soms te snel werd aangenomen dat sprake is van zuivere aanvaarding door een erfgenaam die daarop niet bedacht is en dat handelingen die erfgenamen kort na het overlijden soms noodgedwongen moeten verrichten (zoals het ontruimen van de woning van de erflater) in de rechtspraak soms zijn aangemerkt als zuivere aanvaarding, terwijl juist van belang is dat erfgenamen een bewuste keuze maken om een nalatenschap al dan niet (zuiver) te aanvaarden.

In het licht van het bovenstaande geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting het oordeel van het hof dat de zoon, door in opdracht van moeder ten laste van de nalatenschap € 31,15 te besteden aan gebak voor het personeel van het verzorgingstehuis en € 150,– aan cadeaubonnen voor de alfahulp, zich niet ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam heeft gedragen. Het oordeel is ook zonder nadere motivering begrijpelijk.

Het daartegen ingestelde cassatieberoep werd dan ook in zoverre verworpen.

Alleen had de zus in feitelijke instanties ook nog gesteld dat haar broer zich de televisie en sieraden van moeder had toegeëigend, waartoe zij een gespecificeerd bewijsaanbod had gedaan. Dat bewijsaanbod had het hof niet mogen passeren. Op die grond werd het arrest alsnog vernietigd en werd de zaak naar een ander hof verwezen. Slaagt zij in dat bewijs, dan gaat de zoon mogelijk alsnog nat…

Deze zaak is in cassatie behandeld door mr Aantjes, met bijstand van mr Bosschaart. De uitspraak is hier te vinden.