In een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 17 januari 2019 oordeelt de rechtbank in een deelgeschilprocedure over de vraag of een sportschool aansprakelijk is voor de val van een bezoekster over een verhoging waarop de fitnessapparatuur geplaatst is. Interessant aan deze uitspraak is dat de rechtbank geen onderscheid maakt tussen frequent en incidenteel bezoek en dat de rechtbank bij de beoordeling van de aansprakelijkheid meeweegt dat na de val van verzoekster aluminiumstrips zijn aangebracht om meer ongevallen te voorkomen
Verzoekster had geen abonnement bij de betreffende sportschool. Zij wilde haar zoon, die in de sportschool aan het sporten was, gedag zeggen en meldde zich om die reden bij de receptie. Een medewerker van de sportschool heeft verzoekster toegang tot de fitnessruimte verschaft. De fitnessruimte bestaat uit drie verhogingen waarop de fitnessapparatuur geplaatst is, met daartussen een looppad. De vloer van de looppaden is bedekt met donkergrijze vloerbedekking en de vloer van de verhogingen is bedekt met zwarte vloerbedekking, van een rubberachtig materiaal, met oranje spikkels. Verzoekster liep op het looppad en wilde haar zoon benaderen, toen zij ten val kwam over de plateauverhoging. Verzoekster verzoekt voor recht te verklaren dat de sportschool dan wel de verzekeraar van de sportschool aansprakelijk is voor de val en de gevolgen daarvan en de sportschool te veroordelen tot betaling van een voorschot. Verzoekster baseert haar vordering primair op een gebrekkige opstal in de zin van artikel 6:174 BW en subsidiair op onrechtmatige gevaarzetting in de zin van artikel 6:162 BW. Bij de beoordeling van de aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 BW spelen, evenals bij de beoordeling van de aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW, de Kelderluikcriteria (HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079, NJ 1966, 136) een belangrijke rol (zie bijvoorbeeld HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6236, NJ 2012/155 ).
De rechtbank overweegt dat in de fitnessruimte van een sportschool bezoekers veelvuldig heen en weer bewegen en dat de aandacht van de bezoekers daarbij met name zal uitgaan naar het zich verplaatsen naar een volgend fitnessapparaat. De sportschool mocht er niet zonder meer van uitgaan dat bezoekers altijd een hoge mate van oplettendheid betrachten met betrekking tot de aangebrachte verhogingen. De aandacht van de bezoekers is in de eerste plaats immers gericht op de fitnessapparaten en de beschikbaarheid daarvan. Om die reden mag naar het oordeel van de rechtbank aan de verhoging de eis worden gesteld dat deze voldoende zichtbaar zijn voor bezoekers van de sportschool. De rechtbank oordeelt dat daarbij niet van belang is of het gaat om frequent of incidenteel bezoek.
Doordat de verhoging en het looppad beide donker van kleur zijn, bestaat geen duidelijk waarneembaar onderscheid tussen het looppad en de verhoging. De rechtbank oordeelt dat wanneer bezoekers die niet in hoge mate oplettend zijn de verhoging betreden, het risico van een val bestaat, met schade tot gevolg. De kans op ernstig letsel is dan aanwezig. Verder oordeelt de rechtbank dat het voor de sportschool niet bezwaarlijk is om veiligheidsmaatregelen te treffen. Interessant is dat de rechtbank daarbij meeweegt dat de later aangebrachte aluminiumstrips zouden reeds afdoende zouden zijn geweest. De achterliggende gedachte lijkt te zijn dat wanneer op een later moment aluminiumstrips kunnen worden aangebracht, het aanbrengen van deze strips ook voorafgaand aan het ongeval niet bezwaarlijk was. Zie in dit kader ook de annotatie die ik voor Personenschade Updates schreef over het meewegen van na het ongeval getroffen veiligheidsmaatregelen bij het aansprakelijkheidsoordeel.
De rechtbank oordeelt dat de plek in de fitnessruimte waar verzoekster ten val is gekomen niet voldoet aan de veiligheidseisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden moet stellen en dat dus sprake is van een gebrekkige opstal in de zin van artikel 6:174 BW, althans dat de sportschool een gevaarzettende situatie in het leven heeft geroepen die leidt tot aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW. Het verzoek om een voorschot wordt afgewezen, omdat verzoekster heeft nagelaten inzicht te gegeven in de hoogte van de door haar geleden en nog te lijden schade.