Veelal zal het slachtoffer in letselschadezaken om privacyredenen terughoudend zijn met het verstrekken van medische informatie aan de verzekeraar, terwijl de verzekeraar van mening is dat beide partijen over dezelfde informatie dienen te beschikken om de equality of arms die voortvloeit uit artikel 6 EVRM te waarborgen. Er is dus sprake van een spanningsveld tussen artikel 6 en artikel 8 EVRM (J. Legemaate, noot bij HR 22 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB3676, NJ 2010/543). Het is vaste rechtspraak dat het de deskundige is – en dus niet de rechter of de verzekeraar – die bepaalt welke medische informatie noodzakelijk is voor het hem opgedragen onderzoek (HR 22 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB5626, NJ 2010/542 en HR 22 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB3676, NJ 2010/543, m.nt. J. Legemaate en C.J.M. Klaassen ). De achterliggende gedachte van dit uitgangspunt is dat het niet de bedoeling is dat het deskundigenbericht een fishing expedition wordt met als doel zowel mogelijk informatie over pre-existente klachten te achterhalen om het causaal verband tussen het ongeval en de gevorderde schadevergoeding te betwisten (zie conclusie A-G Spier voor HR 22 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB5626, NJ 2010/542).
De genoemde rechtspraak ziet op een door de rechter gelast voorlopig deskundigenbericht. In haar noot bij HR 22 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB3676, NJ 2010/543 stelt Klaassen dat ditzelfde uitgangspunt geldt voor een ‘gewoon deskundigenbericht’. Het deskundigenbericht dient immers niet door de verzekeraar te worden gebruikt om informatie te vergaren waarvan bij voorbaat duidelijk is dat deze informatie buiten de deskundigheid van de deskundige valt (C.J.M. Klaassen, noot bij HR 22 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB3676, NJ 2010/543). In een uitspraak van 15 januari 2019 oordeelt de Rechtbank Gelderland dat de genoemde rechtspraak ook van toepassing is op een expertise buiten rechte, omdat ook in dat geval recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer bestaat (Rechtbank Gelderland 15 januari 2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:488).
Uit de slotzin van het tweede lid van art. 198 Rv. volgt dat gegevens die door de ene partij aan de deskundige worden verschaft, tegelijkertijd in afschrift of ter inzage worden verstrekt aan de wederpartij. Dit uitgangspunt geldt voor niet-medische gegevens. Voor zover het niet-medische gegevens betreft geldt dus dat partijen op verzoek van de deskundige informatie aan de deskundige dienen toe te zenden en deze informatie tegelijkertijd in afschrift of ter inzage aan de wederpartij dienen te verstrekken. Dit uitgangspunt geldt echter niet onverkort voor de verstrekking van medische informatie aan de deskundige. De partij die een beroep kan doen op haar blokkeringsrecht ex artikel 7:464 lid 2 sub b BW en de medische informatie verstrekt aan de deskundige, is in beginsel niet gehouden die informatie ook in afschrift aan de wederpartij te doen toekomen. Dit is anders wanneer deze wederpartij een verzekeraar is die beschikt over een medisch adviseur. In dat geval dient de medische informatie die aan de deskundige wordt toegezonden, tegelijkertijd ook aan de medisch adviseur van de wederpartij te worden toegezonden. Indien de partij die een blokkeringsrecht heeft, daar geen gebruik van maakt, is deze partij gehouden ook de verzekeraar op haar verzoek of op bevel van de rechter alle aan de deskundige verstrekte informatie te verstrekken. Indien het slachtoffer nalaat die informatie te verstrekken op bevel van de rechter zonder gewichtige redenen aan te voeren, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht (art. 22 Rv.).