Op 1 oktober 2021 heeft de Hoge Raad uitspraak gedaan in een zaak waarbij de cassatieadvocaten van ons kantoor voor de eisende partij betrokken zijn geweest. Het ging daarbij om een kwestie van zakenrecht, meer in het bijzonder een erfdienstbaarheid. De centrale vraag in die zaak was of de erfdienstbaarheid recht geeft om auto’s gedeeltelijk op een strook grond, gelegen naast de woning op het zogenaamde dienende erf, te parkeren.
De Hoge Raad stelde voorop dat dat het bij de uitleg van de akte(n) van vestiging van de erfdienstbaarheden aankomt op de partijbedoeling voor zover zij in de akte(n) tot uitdrukking is gebracht. Deze bedoeling moet worden afgeleid uit de in deze akte(n) gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. De Hoge Raad verwees daarbij naar een eerdere uitspraak, waar hij zich dus bij aansloot (HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1511, rov. 4.2.2).
Vervolgens sloot de Hoge Raad zich aan bij de in cassatie aangevoerde klacht dat de door het hof aan de erfdienstbaarheden gegeven uitleg – te weten dat een auto die op het pad wordt geparkeerd, naast de schutting moet worden geparkeerd en niet de grens van de achtergevel van het woonhuis op het dienende perceel mag overschrijden – onbegrijpelijk is.
Alleen de stelling dat uit de akte(n) van erfdienstbaarheid was af te leiden dat meerdere auto’s tegelijkertijd op het bewuste perceel zouden mogen worden geparkeerd, volgde de Hoge Raad niet.
De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Gerechtshof Amsterdam en verwees het geding naar een ander hof ter verdere behandeling en beslissing. Gevoeglijk mag worden aangenomen dat dat hof eisers alsnog in het gelijk zal stellen.
De uitspraak is hier te raadplegen..