Vergoeding van immateriële schade
In letselschadezaken komt naast de materiële schade (zoals het verlies van verdienvermogen, medische kosten die voor rekening van het slachtoffer zijn gekomen, verlies van zelfwerkzaamheid en kosten van huishoudelijke hulp) ook de immateriële schade van het slachtoffer voor vergoeding in aanmerking. Dit volgt uit artikel 6:106 lid 1 sub b BW. Om te bepalen op welk bedrag aan smartengeld het slachtoffer recht heeft wordt gekeken naar verschillende relevante omstandigheden. Zo wordt rekening gehouden met de aard, ernst en duur van het letsel, de pijn, de intensiteit van het verdriet en de gederfde levensvreugde en de invloed van het letsel op het dagelijks functioneren van de betrokkene. Ook zijn de aard van aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt van invloed op de hoogte van het smartengeld waarop de benadeelde aanspraak kan maken (Rechtbank Midden-Nederland 14 september 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:5346). Vaak wordt voor de hoogte van het smartengeld aansluiting gezocht bij eerder toegekende bedragen in soortgelijke zaken (Gerechtshof Arnhem 5 juli 2011, ECLI:NL:GHARN:2011:BR3964). Daarnaast wordt in de rechtspraak rekening gehouden met de discussie omtrent de hoogte van het smartengeld (de smartengeldbedragen in Nederland zouden te laag zijn) (Zie bijvoorbeeld Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 3 juni 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:4331 en Rechtbank Midden-Nederland 14 september 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:5346). Voor het smartengeld geldt dat in beginsel slechts het slachtoffer een aanspraak heeft op de aansprakelijke partij dan wel diens verzekeraar. Artikel 6:106 BW vormt namelijk een gesloten stelsel. Hoewel ook naasten emotioneel hinder kunnen ondervinden van het letsel van het slachtoffer, kunnen naasten voor deze schade in beginsel geen vergoeding krijgen. Een uitzondering is gelegen in het geval de schadeveroorzakende gebeurtenis bij een ander dan het slachtoffer shockschade tot gevolg heeft (gehad) en om die reden niet alleen jegens het slachtoffer, maar ook jegens die ander onrechtmatig is gehandeld.
Shockschade van naasten
In het Taxibus-arrest (HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356 (Taxibus)) heeft de Hoge Raad bepaald dat shockschade van naasten voor vergoeding in aanmerking komt. Wel dient aan strenge voorwaarden te zijn voldaan. Ten eerste dient sprake te zijn van een directe confrontatie van de naaste met de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden. Deze confrontatie kan ook plaatsvinden kort nadat de gebeurtenis die tot het overlijden of letsel van een ander heeft geleid, heeft plaatsgevonden. Ten tweede dient deze confrontatie een hevige emotionele schok bij de naaste teweeg te hebben gebracht. Ten derde dient bij de naaste sprake te zijn van geestelijk letsel. Aan dit laatste vereiste is slechts voldaan indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Ten vierde dient de derde met het slachtoffer in een nauwe of affectieve relatie te staan. Indien aan deze vereisten is voldaan heeft de aansprakelijke partij niet alleen onrechtmatig gehandeld jegens het slachtoffer, maar ook jegens de naaste. De naaste heeft dan op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW ) een eigen aanspraak op vergoeding van zowel de immateriële als de materiële schade. Dat ook de materiële schade voor vergoeding in aanmerking komt volgt uit een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (Rechtbank Rotterdam 16 december 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:9882) waarin sprake was van een vader die was geconfronteerd met het stoffelijk overschot van zijn dochtertje en de bebloede lakens die waren gebruikt om zijn dochtertje te bedekken, korte tijd nadat zijn dochtertje op de bewuste plek was aangereden. De vader ontwikkelde een posttraumatische stressstoornis waardoor hij arbeidsongeschikt raakte. Het UWV stelde dat de WA-verzekeraar van de vrachtwagen van de aansprakelijke bestuurder aansprakelijk was voor de kosten die het UWV al had gemaakt en nog zou maken als gevolg van de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van de vader als gevolg van het ongeval. De rechtbank oordeelde dat het Taxibus-arrest niet alleen ziet alleen op immateriële schade, maar ook op materiële schade zoals het verlies van verdienvermogen. Uitgangspunt is namelijk dat de aansprakelijke partij niet alleen onrechtmatig handelt ten opzichte van het slachtoffer, maar ook ten opzichte van de derde met shockschade. Deze derde (of diens regresnemer) heeft derhalve een eigen aanspraak op grond van onrechtmatige daad, waarbij op grond van artikel 6:95 BW zowel materiële als immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Grenzen aan de vergoeding van shockschade van naasten
In een recente uitspraak van de Rechtbank Gelderland (Rechtbank Gelderland 12 oktober 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:5852) is duidelijk onderscheid gemaakt tussen shockschade van naasten die wel voor vergoeding in aanmerking komt, en emotionele schade van naasten die niet voldoet aan de vereisten van shockschade en om die reden ook niet voor vergoeding in aanmerking komt. De zaak heeft betrekking op een vrouw die in de nacht in haar woning door verwurging om het leven is gebracht. Het levenloze lichaam van het slachtoffer is gevonden door haar zevenjarige zoontje. Naast het zoontje hebben ook de moeder, broer, zus en ex-partner van het slachtoffer een vergoeding gevorderd van de immateriële schade die zij hebben geleden door de doodslag op hun naaste. Ten aanzien van het zoontje van het slachtoffer oordeelde de rechtbank dat aan de vereisten van shockschade voldaan is en zijn immateriële schade derhalve voor vergoeding in aanmerking komt. Hij is als zoontje van het slachtoffer direct geconfronteerd met het levenloze lichaam van zijn moeder en dit heeft bij hem een ernstige psychische schok teweeggebracht. Daarnaast is bij hem een posttraumatische stress stoornis vastgesteld. Voor de overige eisers geldt dat het feit dat zij voorafgaand aan de dood grote zorgen hadden omtrent haar welzijn en veiligheid, dat de politie ondanks aangiften het misdrijf niet heeft kunnen voorkomen en betrokkene door een misdrijf om het leven is gebracht, gevoelens van verdriet, onbehagen en machteloosheid meebrengen, maar dat dit niet voldoende is om aanspraak te kunnen maken op een vergoeding voor shockschade. De rechtbank verwijst tevens naar een uitspraak van de Hoge Raad waarin de Hoge Raad heeft overwogen dat het niet strookt met de strikte voorwaarden waaraan voldaan dient te zijn om recht te hebben op vergoeding van shockschade om het vereiste van de directe confrontatie met het ongeval of de directe gevolgen van het ongeval vanwege de aard of ernst van de normschending, zoals het opzettelijk handelen van de aansprakelijke partij, terzijde te stellen of af te zwakken (HR 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8583). Slechts indien voldaan is aan de strikte vereisten van shockschade zoals deze door de Hoge Raad zijn geformuleerd, komt immateriële schade van een naaste van het directe slachtoffer dus voor vergoeding in aanmerking.