Na een echtscheiding dient, indien sprake was van een gemeenschap van goederen, de huwelijkse gemeenschap te worden verdeeld. Aan het Hof ’s-Hertogenbosch werd onlangs de vraag voorgelegd of een (toekomstige) letselschade-uitkering in deze verdeling moet worden betrokken of dat deze vergoeding moet worden aangemerkt als verknocht aan een van de echtgenoten en om die reden slechts die betreffende echtgenoot toekomt. (Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 27 september 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:4284)
Feiten
De feiten waren als volgt. Partijen waren op 29 juni 2007 met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen. Op 9 september 2010 is het verzoek tot echtscheiding ingediend. Bij het uitspreken van de echtscheiding op 16 maart 2011 is partijen bevolen over te gaan tot verdeling van de huwelijksgemeenschap. De peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap is de datum van ontbinding van het huwelijk, te weten 18 april 2011. Bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap vormt de (toekomstige) letselschade-uitkering van appellante een discussiepunt. De rechtbank heeft de (toekomstige) letselschade-uitkering aan appellante toegedeeld en appellante veroordeeld tot betaling aan geïntimeerde van een bedrag ter hoogte van de helft van de aan appellante toegekende en nog toe te kennen schadevergoeding, voor zover de vergoeding ziet op materiële schade die kan worden teruggevoerd op de huwelijkse periode. In hoger beroep heeft appellante een grief gericht tegen dit oordeel van de rechtbank.
Gemeenschap van goederen
Vanaf het moment van de huwelijksvoltrekking bestaat tussen de echtgenoten van rechtswege een gemeenschap van goederen (art. 1:94 lid 1 BW). Uitgangspunt is dat de huwelijkse gemeenschap alle goederen omvat van de echtgenoten die bij aanvang van de gemeenschap aanwezig zijn of nadien, zolang de gemeenschap niet is ontbonden, zijn verkregen (artikel 1:94 lid 2). Een van de uitzonderingen op deze hoofdregel is opgenomen in artikel 1:94 lid 3 BW. In dit artikellid is vastgelegd dat goederen die aan een van de echtgenoten op bijzondere wijze verknocht zijn, slechts in de gemeenschap vallen voor zover die verknochtheid zich hiertegen niet verzet. Deze verknochtheidsregel dient restrictief te worden toegepast, omdat verknochte goederen een uitzondering vormen op de hoofdregel dat in beginsel alle goederen in de huwelijkse gemeenschap vallen.
Verknochtheid
Volgens vaste rechtspraak ‘hangt het antwoord op de vragen of een goed op de voet van artikel 1:94 lid 3 BW op enigerlei bijzondere wijze aan een der echtgenoten is verknocht en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed in de gemeenschap valt, af van de aard van dat goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald.’ (HR 23 december 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0567, NJ 1989/700, m.nt. E.A.A. Luijten; HR 24 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2470, NJ 1998, 693 m.nt. W.M. Kleijn; HR 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1293, NJ 2016/292)
Letselschadevergoeding en verknochtheid
Ten aanzien van letselschadevergoedingen overwoog de Hoge Raad dat voor het antwoord op de vraag of de vergoeding verknocht is aan een van de echtgenoten en deze verknochtheid zich ertegen verzet dat de vergoeding in de gemeenschap valt, niet reeds bepalend is dat de vergoeding naar haar aard uitsluitend is afgestemd op de aan de persoon van die echtgenoot verbonden nadelige gevolgen van het ongeval. De echtgenoot die zich op artikel 1:94 lid 3 BW beroept zal ten minste moeten stellen op welke schade(n) van die echtgenoot de vergoeding betrekking heeft, zodat de rechter kan oordelen over de verknochtheid van de letselschade-uitkering. Hierbij is van belang of de vergoeding betrekking heeft op schade die de betrokken echtgenoot als gevolg van het ongeval na ontbinding van de gemeenschap in de toekomst zal lijden, zoals toekomstige inkomensschade wegens door het ongeval blijvend verloren arbeidsvermogen. (HR 3 november 2006, ECLI:NL:HR:2008:AX7805, NJ 2008/258, m.nt. L.C.A. Verstappen; HR 7 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0957, NJ 2013/143, m.nt. L.C.A. Verstappen)
In beginsel valt een letselschade-uitkering dus in de gemeenschap van goederen. Slechts wanneer bewezen wordt dat de vergoeding ook betrekking heeft op schade die in de toekomst, na de ontbinding van de gemeenschap, als gevolg van het letsel zal worden geleden, kan de letselschade-uitkering buiten de huwelijksgemeenschap vallen, omdat deze op bijzondere wijze aan een van de echtgenoten verknocht is.
Oordeel hof
Voor letselschade-uitkeringen die zijn ontvangen ten tijde van de huwelijkse gemeenschap geldt dat het (in theorie) mogelijk is dat de vergoeding, vanwege verknochtheid aan een van de echtgenoten, buiten de huwelijksgemeenschap valt. Het Hof Arnhem-Leeuwarden overweegt hieromtrent het volgende: ‘Wel is om tot verknochtheid te concluderen vereist dat aangetoond wordt dat ten tijde van de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap, de in geld ontvangen letselschade-uitkering nog te identificeren is, in die zin dat aangetoond kan worden dat de uit hoofde van letselschade-uitkering ontvangen geldsom geheel of althans voor een deel nog aanwezig is. Daartoe is alleen ruimte indien de ontvangen geldsom te midden van het aanwezige geld nog als een afzonderlijk goed is te onderkennen.’ (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 mei 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:4137)
Het oordeel van het Hof ’s-Hertogenbosch is in lijn met de eerdere rechtspraak ten aanzien van verknochtheid van letselschade-uitkeringen. Ten aanzien van de reeds ontvangen voorschotbedragen oordeelde het hof, anders dan de rechtbank in eerste aanleg, dat deze bedragen op het moment van de peildatum niet meer in de gemeenschap aanwezig waren en dus ook niet verdeeld konden worden. Indien de vergoeding slechts niet meer te identificeren was geweest, zou de vergoeding op grond van de eerder genoemde uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden wel deel hebben uitgemaakt van de huwelijksgemeenschap. In de onderhavige zaak was de ontvangen vergoeding echter al aangewend voor het betalen van medische kosten en kon de vergoeding dus ook niet meer verdeeld worden. Voor wat betreft het nog te ontvangen gedeelte van de schadevergoeding oordeelde het hof dat appellant er niet in was geslaagd te bewijzen dat de schadevergoeding ook betrekking had op schade die na de echtscheiding, als gevolg van het letsel, nog zou worden geleden. Het hof heeft dan ook, evenals de rechtbank, het nog resterende gedeelte van de letselschade-uitkering toegedeeld aan appellante en appellante veroordeeld tot betaling aan geïntimeerde van een bedrag ter grootte van de helft van die uitkering.