Een onlangs door ons kantoor behandelde zaak ging om het volgende.
Casus
Onze cliënt is als ambtenaar van politie. Op een bepaald moment kreeg hij opdracht om zich te begeven naar een locatie te Noordwijk, alwaar in een bus van Connexxion overlast werd veroorzaakt door een grote groep jeugdigen. De groep jeugdigen werd gesommeerd om de bus en het betreffende uitgaansgebied te verlaten, waaraan door deze groep geen gevolg werd gegeven. Cliënt en zijn collega’s hebben vervolgens gepoogd enkele van deze jongeren aan te houden. Eén daarvan, de latere gedaagde in de procedure, verzette zich daarbij hevig. Cliënt heeft hem daarbij met zijn rechterarm om zijn nek gepakt in een poging hem onder controle te brengen, met het doel om hem door collega’s te laten afboeien. Ook daarbij verzette de betrokkene zich hevig en sloeg wild om zich heen en gaf cliënt daarbij een harde stomp tegen zijn rechterborst. Als gevolg van deze stomp verloor cliënt het evenwicht, is gestruikeld over een laag parkeerhekje en is vervolgens achterwaarts komen te vallen. Daarbij had cliënt de verdachte nog steeds om zijn nek vast en trok deze zodoende is zijn val mee naar de grond. Daarbij is de rechter borstspier van cliënt afgescheurd, met blijvend letsel tot gevolg.
Oordeel van rechtbank
In de procedure kwam (naast andere kwesties) zowel de causaliteitsvraag als een beroep van de gedaagde verdachte op mogelijke eigen schuld aan de orde. Daaromtrent overwoog de rechtbank als volgt.
Vast staat dat gedaagde het bevel van politieagenten om de bus te verlaten, althans niet weer binnen te gaan, niet heeft opgevolgd en ook dat gedaagde zich vervolgens fysiek tegen zijn aanhouding heeft verzet; gedaagde heeft zich aan de greep van eiser trachten te ontworstelen. Gedaagde heeft dit ter comparitie in wezen erkend met zijn verklaring dat hij ‘misschien niet heeft gereageerd’ en ‘misschien wel heeft geworsteld’. Verder staat vast dat op enige moment tijdens deze worsteling de rechter borstspier van eiser is gescheurd. Partijen hebben gedebatteerd over de vraag welk mechanisme precies de spierscheuring heeft veroorzaakt. Deze vraag behoeft echter in dit verband geen beantwoording. Gedaagde had het bevel niet moeten negeren en had zich in ieder geval niet fysiek tegen zijn aanhouding moeten verzetten. Door dit wel te doen heeft hij het gebruik van geweld door eisernoodzakelijk gemaakt en de kans aanvaard dat eiser daarbij letsel zou oplopen. Deze kans heeft zich verwezenlijkt. Het letsel en de daaruit voortvloeiende schade zouden niet zijn ontstaan indien gedaagde, zoals van hem mocht worden verwacht, het politiebevel niet zou hebben genegeerd en zich tegen zijn aanhouding niet fysiek zou hebben verzet. Aldus heeft gedaagde zich krachtens schuld toerekenbaar onrechtmatig jegens eiser gedragen en dient gedaagde de schade van eiser die daarvan gevolg is aan eiser te vergoeden, op de voet van artikel 6:162 BW.
De stelplicht en zo nodig de bewijslast ter zake van feiten en omstandigheden die ter onderbouwing van een beroep op eigen schuld worden aangevoerd rusten op degene die dat beroep doet, in dit geval gedaagde. Gedaagde verwijt eiser dat eiser bij de aanhouding ten onrechte een nekklem heeft aangelegd en de spier is gescheurd mede als gevolg van die nekklem, in combinatie met uitglijden vanwege voor eiser voorzienbare gladheid. Voor de nekklem was geen aanleiding omdat een aantal andere agenten gedaagde al vast en onder controle hadden, aldus gedaagde.
De rechtbank stelt voorop dat eiser, als politieagent, op grond van artikel 8 lid 1 van de ten tijde van het incident vigerende Politiewet 1993 gerechtigd was tot het gebruik van geweld, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Zoals gezegd staat vast dat gedaagde zich fysiek heeft verzet tegen zijn aanhouding door eiser. Zonder toelichting, die ontbreekt, valt dan niet in te zien dat eiser vanwege de aanwezigheid van andere agenten, dan wel de gladheid, van gebruik van geweld had moeten afzien. Gedaagde heeft verder niet toegelicht waarom het gebruik van een nekklem, althans nekgreep, in de gegeven omstandigheden niet gepast was, in de hierboven bedoelde zin. Bij deze stand van zaken is niet vast komen te staan dat eiser ten onrechte een nekklem heeft toegepast en is voor bewijslevering geen plaats. Het verweer gaat dan ook in zoverre niet op.
Eigen schuld?
Anders dan gedaagde stelt, levert het feit dat eiser zich na het ongeval vanwege zijn klachten en beperkingen heeft laten opereren evenmin grond op voor het aannemen van eigen schuld. Gedaagde heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de door de spierscheuring veroorzaakte klachten en beperkingen mede gevolg zijn van deze operatie. Het enkele feit dat gedaagde deze mogelijkheid zelf “niet uit sluit” is onvoldoende. Bovendien heeft eiser ter comparitie onweersproken verklaard dat hij met de operatie medisch advies heeft opgevolgd. Als de schade al mede gevolg is van de operatie, dan geldt daarom dat die operatie niet een omstandigheid is die aan eiser kan worden toegerekend in de zin van artikel 6:101 BW. Het verweer faalt.
Sommenverzekering levert geen te verrekenen voordeel ex art. 6:100 BW op
De gedaagde had in de procedure ook nog aangevoerd, dat het bedrag dat de agent uit een door de politie afgesloten collectieve ongevallenverzekering, in mindering moest worden gebracht op de schade. Ook dat verweer ging niet op.
Verrekening van voordeel is mogelijk voor zover dit redelijk is. Aangenomen dat de verzekeringsuitkering ertoe strekt dezelfde schade te vergoeden als die waarvoor gedaagde aansprakelijk is, is in dit verband het volgende van belang. Indien, zoals hier aan de orde is, de uitkering geschiedt op grond van een sommenverzekering — in welk geval de uitkering niet ervan afhankelijk is of schade is geleden (art. 7:964 BW) en geen subrogatie plaatsvindt — die door een ander, buiten de sfeer van de aansprakelijke persoon is gesloten en betaald, dan komt verrekening in het algemeen niet in aanmerking, nu het bestaan van een zodanige verzekering een aangelegenheid is die de schadeplichtige niet aangaat, waar het afsluiten van een dergelijke verzekering een zuiver individuele en persoonlijke beslissing is, zowel wat betreft de vraag of men een zodanige verzekering zal afsluiten, als wat betreft de vraag voor welke bedragen men zich wenst te verzekeren en welke premie men in verband daarmee bereid is te betalen. De rechter dient bovendien terughoudend te zijn met (volledige) verrekening, indien bij de benadeelde (mede) sprake is van immateriële schade. De verzekering kan zijn aangegaan ter dekking van schadevormen die rechtens of in de praktijk niet voor (volledige) vergoeding in aanmerking komen, of ter aanvulling van bedragen die in voorkomend geval als schadevergoeding, bijvoorbeeld ter zake van smartengeld, zoals hier aan de orde is. Tegen verrekening spreekt verder dat de aansprakelijkheid is gebaseerd op schuld en gedaagde niet een gering verwijt valt te maken. Al met al is de rechtbank van oordeel dat voordeelsverrekening in dit geval niet redelijk is. (Vergelijk HR 1 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7808, NJ 2013/81 en ook, voor een vergelijkbaar geval, Hof Den Haag, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch, 22 november 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BU7536, VR 2012/107.)
Ook andere verweren worden verworpen. Alle vorderingen worden vervolgens toegewezen, ook die van de politie, die zich aan de zijde van eiser een eigen vordering had ingesteld in verband met de loondoorbetalingsverplichting gedurende de arbeidsongeschiktheid van eiser.
De uitspraak is te vinden op http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBGEL:2016:2974