Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding (art. 6:217 lid 1 BW). Wat heeft te gelden als een aanbod te laat wordt aanvaard, werd onlangs in cassatie door de Hoge Raad uitgemaakt in de volgende zaak.

Eiseres exploiteert een winkel in dameskleding. Op een gegeven moment is zij benaderd over de mogelijkheid om in haar winkel een lcd-scherm voor reclamedoeleinden te plaatsen, bestaande uit een lease-overeenkomst m.b.t. een lcd-scherm en een ‘overeenkomst voor informaticaprestaties’.
Aanvaarding van het aanbod heeft pas plaatsgevonden na het verstrijken van de termijnen die in de door eiseres ondertekende stukken staan vermeld. In een brief aan eiseres schrijft verweerster onder meer:

Geachte Dames en Heren, Hartelijk bedankt voor uw leasingaanvraag. Hiermee bevestigen wij u dat, na levering van het lease object, het contract van kracht is en hopen wij op een prettige samenwerking. Wij verzoeken u om vragen met betrekking tot het contract met vermelding van bovenstaande contractnummer, schriftelijk aan ons te richten. U krijgt dan zo spoedig mogelijk antwoord. Voor het lopende contract kunt u, aan de hand van de bijgevoegde leasefactuur, zien wanneer er welke bedragen, conform de overeenkomst, per automatische incasso van uw rekening worden afgeschreven.”

Eiseres heeft nog dezelfde dag per fax en aangetekende brief het volgende bericht gezonden:

Na ampele overwegingen heb ik besloten af te zien van uw overeenkomst voor informaticaprestaties.”

In dit geding vordert verweerster veroordeling van eiseres tot betaling van de achterstallige leasetermijnen. Verweerster legt aan haar vordering ten grondslag dat tussen haar en eiseres een schriftelijke leaseovereenkomst is gesloten waarin eiseres (toerekenbaar) is.

De kantonrechter heeft de vordering grotendeels toegewezen.
Voor zover in cassatie van belang heeft het hof, in zoverre met vernietiging van het vonnis van de kantonrechter, de gevorderde hoofdsom grotendeels toegewezen.
Het hof overwoog daartoe dat het aanbod van eiseres tot het aangaan van een leaseovereenkomst weliswaar niet tijdig door verweerster is aanvaard, maar dat op grond van art. 6:223 lid 2 BW de overeenkomst toch tot stand is gekomen. Naar het oordeel van het hof behoorde eiseres op grond van de inhoud van de brief te begrijpen dat verweerster ervan uitging dat zij het aanbod van eiseres om een leaseovereenkomst aan te gaan rechtsgeldig had aanvaard. Zij had, indien zij de totstandkoming van de overeenkomst had willen voorkomen, onverwijld aan verweerster moeten meedelen dat zij haar in tijd gelimiteerde aanbod als vervallen beschouwde.

De Hoge Raad overwoog in cassatie als volgt.
Art. 6:223 lid 2 BW houdt in dat indien de aanvaarding van een aanbod te laat plaatsvindt, maar de aanbieder begrijpt of behoort te begrijpen dat dit voor de wederpartij niet duidelijk was, de aanvaarding als tijdig gedaan geldt, tenzij de aanbieder onverwijld aan de wederpartij mededeelt dat hij het aanbod als vervallen beschouwt. Uit de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.5.3 geciteerde toelichting in de MvA II, Parl. Gesch. Boek 6, p. 888, volgt dat deze bepaling ertoe strekt het risico van onduidelijkheid over de tijdigheid van de aanvaarding tussen partijen te verdelen in overeenstemming met het vertrouwensbeginsel dat de totstandkoming van rechtshandelingen in het algemeen beheerst. Volgens deze toelichting kan van de aanbieder, wanneer hij zich op niet-tijdigheid van de aanvaarding wil beroepen, alleen dan gevergd worden dat hij onverwijld reageert, indien hij de voor de wederpartij bestaande onduidelijkheid begreep of behoorde te begrijpen. De genoemde strekking van de bepaling brengt volgens de toelichting mee dat “niet te snel zal mogen worden aangenomen dat aan deze eis is voldaan”.

In het licht hiervan heeft te gelden dat voor bescherming van de wederpartij die het aanbod te laat heeft aanvaard, alleen plaats is indien de niet-tijdigheid van haar aanvaarding voor haar niet duidelijk was, noch behoorde te zijn. Immers, indien zij wist of behoorde te weten dat haar aanvaarding te laat was, is bij haar geen sprake van gerechtvaardigd vertrouwen dat door die aanvaarding een overeenkomst tot stand zou komen.

De Hoge Raad oordeelt vervolgens in casu, dat er in cassatie terecht over wordt geklaagd dat het hof uit de brief van verweerster aan eiseres heeft afgeleid dat eiseres behoorde te begrijpen dat het voor verweerster niet duidelijk was dat zij het aanbod te laat aanvaardde. Eiseres heeft immers gesteld dat haar aanbod een duidelijke termijn voor aanvaarding bevatte en dat de tekst van dat aanbod door verweerster zelf in haar modelcontracten was geformuleerd. Indien het hof niet van belang heeft geacht of verweerster, gelet op die omstandigheden, wist of behoorde te weten dat haar aanvaarding te laat was, heeft het blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Indien het oordeel van het hof niet aldus moet worden verstaan, is in het licht van de genoemde stellingen onbegrijpelijk zijn oordeel dat verweerster niet wist of behoorde te weten dat haar aanvaarding te laat was.

Volgt vernietiging van het arrest van het hof. Na verwijzing zal in het licht van de omstandigheden van het geval geheel opnieuw beoordeeld moeten worden of en in hoeverre is voldaan aan de maatstaven van art. 6:212 BW.