De laatste decennia komt er (gelukkig) steeds meer aandacht voor beroepsziekten en dat vindt ook zijn weerslag in de jurisprudentie. Zo had de Rechtbank Den Haag onlangs te oordelen over een werkneemster van Bakkersland. Deze was in de periode van maart 1986 tot september 2010 bij Bakkersland werkzaam. Tot november 2006 (dat wil dus zeggen gedurende bijna twintig jaar) heeft zij geen gehoorbescherming gedragen. In januari 2000 heeft zij zich tot haar huisarts gemeld met klachten in verband met oorsuizen. Daarvoor heeft zij Bakkersland aansprakelijk gesteld. Bakkersland (althans haar WA-verzekeraar) heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen, waarna de betrokken werkneemster de zaak aan de rechter heeft voorgelegd.

Daarbij heeft Bakkersland allereerst het verweer opgeworpen, dat de rechtsvordering zou zijn verjaard. De rechtbank stelt echter vast, dat tijdig een stuitingshandeling heeft plaatsgevonden door verzending van een brief in april 2012, zodat beoordeeld moest worden of de werkneemster vijf jaar daarvóór, dat wil dus zeggen in april 2007, daadwerkelijk bekend was met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. Het feit, dat betrokkene last had van oorsuizen, wil nog niet zeggen dat zij bekend was met de aansprakelijke persoon en met name hoefde zij niet te verwachten dat zij als gevolg van klachten schade zou lijden door arbeidsongeschiktheid. Het heeft immers, zo heeft de rechtbank vastgesteld, tot 2008 geduurd voordat eiseres zich (definitief) ziek meldde. Het beroep op verjaring wordt daarom verworpen.

Door Bakkersland is ook nog de zogenaamde klachtplicht (ook wel klikplicht genoemd) ex artikel 6:89 BW van stal gehaald, maar sinds de arresten van de Hoge Raad van 8 februari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BY4600) maakt dat verweer weinig kans – zo ook in deze zaak (zie daaromtrent ook het lezenswaardige artikel van prof.mr. J.L. Smeehuijzen, Hoe het verjaringsrecht door de klachtplicht wordt opgegeten – en waarom dat erg is, WPNR 28 september 2013/6988, pagina 741 e.v.).

Vervolgens komt de rechtbank toe aan de inhoudelijke beoordeling: is Bakkersland aansprakelijk voor de door haar werkneemster opgelopen gehoorschade?

Uit artikel 7:658 lid 1 BW volgt dat de werknemer, die zijn werkgever aansprakelijk houdt voor een zorgplichtschending, dient te stellen en zo nodig bewijzen dat zijn schade in de uitoefening van zijn werkzaamheden is ontstaan. Op grond van lid 2 van dit artikel dient de werkgever aan te tonen dat hij zijn verplichting om voor veilige arbeidsomstandigheden te zorgen is nagekomen. Er moet dus zowel een causaal verband zijn tussen de arbeidsomstandigheden en de schade van de werknemer, als tussen een tekortkoming van de werkgever en die schade. Als dat verband aannemelijk is geworden, kan het oorzakelijk verband tussen de arbeidsomstandigheden en de gezondheidsklachten aangenomen worden indien de werkgever nagelaten heeft de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van de werkzaamheden schade lijdt. Eerst moest dus vast komen te staan dat eiseres tijdens haar werkzaamheden bloot heeft gestaan aan lawaai dat de toegestane normen overschreed en moet aannemelijk zijn geworden dat haar gezondheidsschade daardoor is veroorzaakt; daarna kwam aan de orde de vraag of Bakkersland voldoende maatregelen had getroffen.

Als onbetwist staat vast dat eiseres lijdt aan gehoorverlies. Vervolgens stelt de rechtbank vast, dat door de Arbeidsinspectie overtredingen van de toepasselijke normen zijn geconstateerd en dat er sprake is van overschrijdingen van de geluidsnormen. Andere, niet werk-gerelateerde oorzaken, zijn gesteld noch gebleken, zodat het causaal verband tussen het gehoorverlies en de gehoorschade door de rechtbank wordt aangenomen.

Vervolgens oordeelt de rechtbank dat Bakkersland onvoldoende maatregelen heeft getroffen die redelijkerwijs nodig zijn om deze schade te voorkomen. Bakkersland is dus aansprakelijk.

Zie voor enigszins vergelijkbare zaken: Gerechtshof Arnhem 18 augustus 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BJ5746 (het eerste geval, waarin een orkest aansprakelijk werd gehouden voor de door een orkestlid opgelopen gehoorschade), Gerechtshof Leeuwarden 25 januari 2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BP4897 en Gerechtshof Arnhem 18 maart 2008, ECLI:NL:GHARN:2008:BC6926.